moessQn tErn ïUgrnt op Saua. Lang, heel lang geleden leefde er in het mooie rijk Padjang een rijke koopman, wiens vrouw in gezegende toestand was. Toen hij op een dag een verre reis moest ondernemen, riep hij zijn jonge vrouw tot zich en sprak tot haar: 'Wanneer het kind een jongen is, laat dan de gou den klok luiden. Hoe ver ik ook ben, ik zal aan de klank horen hoe verheugd ik moet zijn. Wordt er echter een doch ter geboren, luidt dan de zilve ren klok. Waar ik ook zijn zal, dat nare nieuws zal ik ook horen. Maar wel moet ik je zeggen, dat ik een onuitspreke lijke hekel heb aan dochters, dus mocht het een meisje zijn, maak haar dan meteen dood. Snijd haar aan stukken en geef het vlees aan de hond te eten. Denk erom dat je me niet bedriegt, want hoewel je de bedienden kunt omkopen, de hond zal me nooit voorliegen.' De vrouw beloofde angstig al les precies te zullen nakomen en de koopman vertrok. Eindelijk was de tijd daar en er werd een dochter geboren. Mooi als de maanverlichte avond vol melatigeur. Met een bloedend hart luidde de koop mansvrouw de zilveren klok. Maar toen het ogenblik aan brak dat de kleine gedood moest worden, ontbrak haar de moed daartoe. Ze bracht het kind heimelijk bij haar oude moeder die het meisje zou la ten doorgaan voor een kleine vondelinge. De volgende morgen liet de jonge moeder mals kalfsvlees kopen en zette dat de hond voor, die het lang besnuffelde voor hij er aan begon. Daarna kocht ze de bedienden met een flinke som af en liet zij ze plech tig beloven haar nooit te verraden. Acht jaren gingen voorbij en de koopman kwam eindelijk thuis van zijn reis. Door de tonen van de zilveren klok wist hij al dat hem een dochter geboren was. Daar om had hij volstrekt geen haast gemaakt met de thuisreis, wat wel het geval was geweest, als hij een zoon gekregen had. Toen hij zijn vrouw vroeg of het kind vol gens zijn bevelen gedood was en als voed sel aan de hond was gegeven, gaf ze hem een bevestigend antwoord. Maar toen hij de hond die vraag stelde, jankte die erbar melijk en schudde zijn kop. 'Ha', siste hij kwaad, 'jij hebt mij dus be drogen en de bedienden omgekocht, maar de hond liegt niet.' Hoe de arme vrouw ook pleitte en benadrukte dat ze de waar heid gesproken had, hij wou haar niet ge loven en hij werd steeds kwader. Hij nam toen een arit (een soort zeis), sleep haar vlijmscherp en uitte daarbij de bedreiging: 'Zo je mij niet onmiddellijk zegt waar je het kind gelaten hebt, moet je er zelf aan geloven.' Ten einde raad beken de de arme moeder haar wrede echtge noot alles en zei hem dat ze het meisje door de grootmoeder had laten verzorgen. 'Dan zal ik het kind nu halen en doden' riep de vertoornde koopman. De vrouw smeekte hem zielsongelukkig om erbarmen. 'Waarvoor is het nodig het kind te doden. Ze loopt je toch niet in de weg, ze valt je bij haar grootmoeder toch niet lastig?' Maar Djojodikromo - zo heette de koop man - bleek niet te vermurwen. Hij maak te zich klaar om het meisje te halen. Toen wierp de vrouw zich aan zijn voeten en riep schreiend: 'Laat mij haar dan halen, anders schrikt ze te hevig, als ze je met een arit aan ziet komen.' 'Goed, maar maak wel haast, als jullie niet in een oogwenk terug zijn, dood ik jullie allebei.' 'O, Laras Ati, kind van medelijden, hoe kan ik je jouw dood tegemoet zenden?', zuchtte de vrouw, terwijl ze zich naar haar oude moeder spoedde. 'Waar is mijn kind, oude moeder?' 'Ze is in de tuin aan het spelen met haar zijden slendang, gouden pop en bontge kleurde pajong', antwoordde de oude vrouw, die op de trap van haar bilikhuisje op betèl kauwde. Toen riep de moeder: 'Laras Ati, kom gauw mee, want je vader is thuisgekomen van zijn lange reis en wil je nu graag zien.' Met zangerige stem antwoordde het mooie meisje: 'Ga vast vooruit lieve moeder en zeg vader dat ik straks wel kom, want ik ben nu bezig mijn pop aan te kleden.' Weer zei de moeder, nu vertwijfeld: 'Laras Ati, haast je, je vader verlangt je te zien. Zo we niet dadelijk komen, overkomt ons beiden een groot ongeluk.' Maar het kind antwoordde: 'Ga vast vooruit moeder, ik ben nu bezig mijn pop te baden.' De moeder riep vervolgens in doodsangst uit: 'Laras Ati, heb toch medelijden. Als je niet vlug komt, wordt vader heel boos.' 'Ga maar vast vooruit moeder en zeg aan vader dat hij nog even geduld moet heb ben, want ik moet mijn pop heel mooi maken.' 'O kind, ik durf niet alleen naar huis, want je vader heeft me uitdrukkelijk gezegd, dat je mee moet komen. Hij heeft een paar mooie geschenken voor je meegenomen.' 'Dan zal ik eerst mijn pop in slaap sussen', lachte Laras Ati. 'Dat kun je straks wel doen, als je je vader begroet hebt, maar laat ons nu onmiddel lijk gaan.' De arme vrouw werd hoe langer hoe angstiger en riep in vertwijfeling: 'Laras Ati, neem je pop mee. Je vader houdt niet van wachten!' En eindelijk kwam het meisje met haar gouden pop in de zijden slendang. Ze was schoner dan de mooiste prinsessen van het land en de moeder voelde haar hart krimpen van smart, als ze aan de wrede vader dacht. Ondertussen had Djojodikromo, de koop man, steeds een van zijn dienaren er op uit gestuurd om te zien waar zijn vrouw 26

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 26