Ontvangst
ten paleize
moess©n
Het moet in januari 1950 zijn geweest,
dus kort na de souvereiniteitsoverdracht
eind december 1949, toen alle ambtena
ren van Djakarta en Ommelanden een
uitnodiging kregen voor een ontvangst ten
paleize door de president. Ik was be
nieuwd om te zien hoe dat liep, want ik
was daarvoor wel een enkele keer bij een
ontvangst van de luitenant-gouverneur-
generaal geweest en had genoten van de
sfeer en de glorie van die omgeving.
Hoe zou president Soekarno dat doen?
Maar meer mensen hadden dat idee en de
toevloed van mensen, uiteraard voorna
melijk Indonesiërs, was enorm. Nooit had
ik beseft hoeveel ambtenaren hier waren.
We hadden hier in de hoofdstad de depar
tementen, de Volksraad, de Raad van
Indië, de provincie, de gemeente, het Resi
dentiekantoor, het Federaal District, de
rechtbanken, het leger, de vele diensten,
de Ommelanden, et cetera, et cetera.
Indonesiërs komen meestal te laat, net
zoals de chic in Holland, maar voor deze
ontvangst kwamen ze zeker een half uur te
vroeg. Tot ieders teleurstelling werden zij
bij de trappen door schildwachten
tegengehouden. Men dromde dus samen
in het park voor het paleis en wachtte af.
Met fijn gevoel voor effect verscheen de
president in zijn uniform, omringd door
enkele lijfwachten. Aan het hoofd van de
trappen bleef hij staan. Het publiek werd
stil, een enkeling riep 'Merdeka' (vrijheid),
maar men wist zich kennelijk geen raad
met zijn houding (ik ook niet). Langzaam
en waardig schreed Boeng Karno de trap
pen af, gevolgd door de bedienden in hun
ouderwetse uniform met tressen, niet
meer met de fraaie hoofddoeken (koloni
aal!) maar met de zwartfluwelen kopiahs.
Ze droegen grote dienbladen met glazen
limonade, die, zodra ze de trappen waren
afgedaald, in luttele seconden door het
publiek werden weggerukt.
De president bewoog zich, zoals een
staatshoofd betaamd, daarna op 'onge
dwongen' wijze tussen het publiek en
onderhield zich 'minzaam' met zijn on
derdanen. Het toeval wilde, dat ik in het
gewoel plotseling schuin achter de gast
heer kwam te staan, terwijl hij met enkele
mensen stond te praten. Het was een
emotioneel moment: Daar stond ik vlak
achter de man, die voor ons het nieuws
voor en na de oorlog had beheerst. Hij
was veel kleiner dan ik had gedacht.
Knap om te zien, maar pokdalig, zeer ge
concentreerd kijkend naar degene met wie
hij sprak. Totaal onverwacht draaide hij
zich om en vuurde tien vragen op mij af,
zonder tussenpoos: 'Wie bent u?, waar
werkt u?, hoe lang bent u in Indonesië?',
et cetera. Een perfecte manier om iemand
te overdonderen. Wat hem ook lukte, want
ik stond hulpeloos te hakkelen en gaf de
stomste antwoorden. Met een lichte,
minachtende schouderophaling, draaide
hij zich om; hij had die lange, blonde
Hollander mooi gevloerd!
Plotseling galmde de nasale stem van een
luidspreker over het terrein: 'De President
zal over een kwartier op de tennisbaan
spreken.' Als in paniek wendde de menigte
zich in die richting en als
een kudde gnoe's op de trek
naar het noorden golfde zij
massaal over het terrein,
dwars over de bloemperken
heen. Ik meen, dat er drie
banen naast elkaar waren,
waar klapstoelen klaar ston
den, maar weldra was het
terrein propvol, met de vele
Indonesische ambtenaren,
die met de Nederlanders
hadden gecollaboreerd, en
kele hoge republiekeinse en
een aantal Nederlandse amb
tenaren. De president kwam
binnen, nee, hij maakte een
entree en het publiek werd
doodstil. Zacht begon hij:
'Saudara, saudara, saudari,
saudari' (broeders en zus
ters). Ik weet niet meer wat
hij zei, maar de manier
waarop was meesterlijk en
inspirerend. Je voelde hoe
het publiek meegesleept
werd door die stem, die ogen
en dat acteertalent. Zoals hij
zijn stem kon laten dalen en
daarbij zich half van de toe
hoorders afkeerde om zich dan plotseling
om te draaien met een felle harde uit
spraak. Meegevoerd doorzijn eigen talent
om zijn gehoor in zijn ban te brengen
ging Soekarno verder tot hij stuitte op het
Nederlandse woord 'rooireglement'. Hij
stopte en vroeg zich hardop af, of daar
niet een Indonesisch woord voor bestond.
En daarop, ongeduldig de vraag herhalend
aan het publiek. Een stilte viel, waarop
een zachte vrouwenstem hulpvaardig zei:
'Aturan rooi, jang mulia' (excellentie).
Soekarno dankte en herhaalde gedachte
loos dit (wederom) Nederlandse woord,
stopte kennelijk wat verlegen om ijlings
weer door te gaan, het publiek mee
slepend.
Een ovatie volgde op de toespraak, waarop
de president zijn handen bezwerend hief
en in de volgende stilte zei: 'Laten we het
volkslied zingen.' Het werd pijnlijk stil,
waarop hij zei: 'Is er geen onderwijzer of
onderwijzeres, die leiding kan geven?' Na
lang trekken kwam een schattig Javaans
meisje naar voren, elegant in sarong en
kabaja. Ze werd geprezen door Boeng Kar
no en draaide zich naar het
publiek. Maar toen zij die honderden
ogen op zich gericht zag, verstijfde zij en
keek in doodsangst naar het publiek.
Pas na enige aansporingen begon zij met
het 'Indonesia Raja', maar zij kwam niet
verder dan een piepend T en stopte, ook
omdat niemand meezong. De meeste toe
hoorders kenden het volkslied nog niet.
Het was een pijnlijke vertoning, ook voor
de president, maar tenslotte kwam het op
gang.
Op de voorste rij, vlak voor de president,
zag ik mijn collega en jaargenoot 'de man
van Bodegraven', Tony Doornik, lang en
blond boven de menigte uitstekend, luid
keels met een in de kerk geoefende stem
het volkslied perfect zingen.
Een jaar later zat Doornik, zonder aan
klacht en zonder veroordeling in de gevan
genis van Djakarta. Hij bleef daarin vijf
jaar en werd toen plotseling vrijgelaten.
C. van Heekeren
6