Het Batakse meisje
moessQn
Van oude mensen de dingen die voorbijgaan:
gebrand, of hadden misschien blokjes
hout gebrand om de potten en de pannen,
op een rooster gezet, te verhitten en het
eten klaar te maken.
Nu waren de potten en pannen schoonge
maakt en ze hingen buiten te drogen.
In de diepe holte smeulde nog alleen de
arang na, witgrijs van buiten maar met
een gloeiend hart van het vergane vuur.
Ik veegde de hete arang-as uit de holte.
Met een sapoelidi misschien, of met een
kipas die je daar overal vond, met een
grote sodet. Nu was de uitholling schoon.
Hoewel, er bleef misschien nog wel wat
grijze as achter, maar dat zou niet zo hin
deren, dacht ik. Met een lap gedrenkt in
klapperolie uit een vieze fles die aan mijn
handen bleef plakken, maakte ik de
holte wat vettig.
Ik brak de twee eieren er boven
stuk en roerde de massa goed
dooreen. Waarschijnlijk weer
met een sodet. Van een
plank haalde ik een blik
ken trommel met suiker.
Niet met die bruine
plakken goela djawa,
maar met goela pasir,
de witte rietsuiker. Ik
strooide een heleboel
suiker over de eier-
•truif en klutste alles
goed door elkaar. Aan
de bruine randjes kon
ik zien dat de dadar
gaar was geworden.
Ik wipte .de omelet uit
de holte op de vlakke
steen er naast en liet de
plak afkoelen. Een beet
je grijsgeel was die wel
geworden door de as die ik
had meegebakken.
Ondertussen keek ik of het
Batakse meisje wel had gezien
wat ik aan het bekokstoven was.
Ze stond daar met een arm om de
paal geslagen en volgde met haar don
kere ogen alles wat ik aan het doen was.
Ik scheurde een stuk van de omelet af, stak
het in mijn mond en begon er op te kau
wen. Het was niet zo lekker, mierzoet ei
genlijk, misselijk zoet, en met een stoffige
bijsmaak. Ik kreeg er kriebels van in mijn
keel, maar slikte het manmoedig door.
Toegeven dat de dadar niet zo geslaagd
was, bestond niet. Per slot van rekening
had ik de omelet gemaakt en dus moest
het goed zijn. Trots als ik was - tegen het
heerszuchtige aan - kon ik het niet heb
ben als iemand iets wat ik deed, afkeurde.
Ik verwachtte dat in elk geval niet van het
Batakse meisje dat stond toe te kijken.
Ik gebaarde met mijn rechterhand langs
Nu, in mijn negentigste levens
jaar, vormt zich in mijn oude
hoofd een beeld van wat eens,
heel lang geleden, is gebeurd
toen ik als klein kind in Indië
woonde. Een gebeurtenis die
belangrijker was dan ik tot nu
toe besefte.
spreken. Totdat het zo gewoon was gewor
den dat ik het heel vreemd zou hebben
gevonden als zij daar niet zou zijn.
Bij het kippenhuis gekomen was het niet
moeilijk om daar uit de donkere ruimte
een paar eieren weg te graaien. Met twee
eieren in mijn knuisten liep ik naar de
keukens, het Batakse meisje achter mij aan.
De keukens, zoals ik me die herinner, wa
ren half open.
Ik was een jongetje van vijf jaar toen ik op
een hete middag mijn koele en donkere
slaapkamer uitsloop om kattekwaad uit te
halen, om het avontuur te zoeken. De zon
scheen fel, er stond geen wind en het
was stil. Er was niemand te bekennen.
Vader en moeder hadden hun slaapka
mer opgezocht. En ook het personeel
en de andere mensen lagen, na de
middagmaaltijd, in hun bed of op
hun baleh-baleh te rusten. Maar
voor het ongedurige jongetje dat
ik was, betekende de siësta een
verloren stuk van de dag.
Daarom ontsnapte ik die middag
aan de aandacht van mijn baboe
en ontvluchtte ik stilletjes de
slaapkamer.
Ik liep langs het grote huis naar
achteren waar de bijgebouwen
waren. De bijgebouwen waren niet
allemaal aan het huis gebouwd, een
groot huis overigens, de basaran van
de onderneming waarvan mijn vader
de baas was.
Er waren ook goedangs (waarin van alles
werd opgeborgen) die los stonden.
En daar had je ook het grote kippenhok.
Een kippenhok? Het was eerder een kip
penhuis, want er woonden wel driehon
derd kippen in een donkere ruimte waar
altijd een muffe en bedompte lucht hing:
het stonk er naar kip.
Op weg naar het kippenhuis keek ik ach
terom. Het kleine Batakse meisje liep ach
ter me aan. Dat vond ik fijn. Ze was klei
ner dan ik en had donkere ogen. Haar
zwarte haar hing over haar schouders en
was aan de onderkant recht afgesneden.
Ze sprak nooit een woord, maar liep stee
vast achter mij aan als ik in de middag
mijn slaapkamer was uitgeslopen.
Waar ze vandaan kwam, weet ik niet.
Op een goed moment moet ik gemerkt
hebben dat ze daar was, op enige afstand
achter mij, stilletjes, zonder een woord te
Geen gewoon Bataks meisje
Een uur geleden was het daar nog vol be
drijvigheid geweest, met kletterende pot
ten en pannen en kwetterende vrouwen
die de maaltijd bereidden. Maar nu was
het er stil en verlaten.
In de keukens stonden lange aanrechten.
Wellicht waren het lemen tafels die hard
gebakken waren en daarna glad gepolijst.
Sommige plaatsen waren uitgehold, zoals
in een stenen tjobek zou ik zeggen, maar
veel groter en dieper. Daarin had de arang
34