moessQn
Heuvelmeer
Baboe Han
Op 5 september overleed
in het Carolusziekenhuis
te Jakarta prof. mr. G.J. Resink,
onder intimi beter bekend
als Han of Oom Han.
Hij werd in 1911 in Djokjakarta geboren.
I let ouderlijk huis, dat er nu jammer ge
noeg niet meer is, stond vlak bij de brug
over de Kali Tjode. Papa Resink had een
werkplaats waar defecte machines van de
suikerfabrieken rond Djokja gerepareerd
werden. Mama was een liefhebster van
oud-Javaanse kunst. Van haar erfde Han
zijn liefde voor het verre verleden.
Na de AMS gevolgd te hebben, ging hij
naar de Rechts Hogeschool in Batavia.
Naderhand werd Han hoogleraar voor in-
tergentiel recht (recht tussen verschillende
bevolkingsgroepen of gebieden binnen
een zelfde staat).
Hij schreef veel artikelen waarin hij onder
meer aantoonde dat de term Nederlands-
Indië pas bij het begin van deze eeuw wer
kelijkheid werd. Daarvóór waren er nog
veel onafhankelijke vorstendommen.
Daarnaast ontpopte Han zich ook als
dichter wiens gedichten onder andere ver
schenen in Kreeft en Steenbok en Transcul
tureel. Java en diens natuur vormden er de
achtergrond van en ook het instrument
voor zijn uitdrukkingswijze.
Zijn verdiensten werden erkend door het
Fonds der Letteren die hem op het eind
van zijn leven een jaarlijks eregeld toeken
den. In zijn gedichten heeft hij een monu
ment nagelaten voor de mengeling van
twee culturen, de Nederlandse en de Ja
vaanse. Tussen twee haakjes, hij sprak lie
ver over 'Europees' dan over 'Nederlands',
flan, we blijven aan je denken.
Dick Hartoko
G.J. Resink (1911-1997)
Vorige maand overleed in Jakarta de dich
ter G.J. Resink. In zijn Oost-Indische Spie
gel schreef Rob Nieuwenhuys over hem
onder andere het volgende.
Resink is 'een randfiguur die tot het
"evenaarsgeslacht behoort dat steeds twee
halfronden kent" en die in beide leeft: de
Indonesische (of liever de Javaanse) en de
Europese.
Hij is en blijft "de halve" - een bekende
figuur ook uit de Indonesische litteratuur.
Als wij Resink als dichter uniek noemen
- en dat is hij - dan is dat om zijn
houding tegenover de natuur en de wijze
waarop hij deze in zijn gevoelsleven ver
werkt, in het bijzonder in zijn erotiek
Met dank aan mevrouw G.A. Ament-
Resink
Het land is 'angker' Mensen en dieren
wisselen van gedaante, planten bloeien in
dieren en de dieren huizen in mensen en
de mens op zijn beurt herkent zich in de
natuur Nergens, bij geen enkele ande
re dichter vindt men de verbondenheid en
vereenzelviging met de altijd zo gemakke
lijk geprezen Indonesische natuur zo sterk
uitgedrukt als bij Resink.'
Zijn deze heuvels niet mijn huid,
en is dit water niet mijn geest,
die helder, zonder diepte, sluit
om dit krap eiland van mijn ziel,
die een stuk oerwoud is geweest,
dat uit een vlucht van hemels viel,
maar door de mensen is betreden;
waarin bemind is en geleden,
waarin gebeden is tot goden
en wortels van mijn tederheden
zich voeden uit geliefde doden?
Zij is mijn allereerste lief geweest,
een lijfmin als voor kinderen van vorsten.
Naamloos kreeg zij mijn naam en mij te torsen
en op een kiekje zie ik ons één van vlees:
een slanke vrouw en een klein, mollig beest,
dat juist zijn snoetje wegtrok van haar borsten
en schrijlings op haar heup, haast onbevreesd,
naar meer dan melk en snuifzoen hangt te dorsten.
Heeft zij mij door haar dood van haar bevrijd
Een beetje maar, want hoe dan te verklaren,
dat ik nog steeds mij in haar armen vlij,
haar schoten zoek, haar huiden en haar haren
en dat ik eens, doodziek, zo erasmiaans
mijn lieve God aanriep in haar Javaans?
Uit: Het laat je niet los.
Een keuze uit de Indisch-
Nederlandse letterkunde
van 1935 tot heden.
Gekozen en ingeleid
door Rob Nieuwenhuys.
Amsterdam, Querido,
1974.
14