teloze en apathische karakter van het ras'. De 'straffere discipline van de Papoea's' leidt volgens hem tot een 'grotere geeste lijke vitaliteit en energie'. Hedendaagse antropologen zouden zich waarschijnlijk liever de tong afbijten dan dit soort pater nalistische algemeenheden te verkondigen. Dat neemt niet weg dat in de nog sterk racistische negentiende eeuw Wallace een toonbeeld van nuance is geweest. Het blijft niet alleen bij waardeoordelen over de culturen die Wallace tijdens zijn omzwervingen ontmoet. In de gevallen waarbij hij een vergelijking trekt met de Engelse maatschappij, komt hij naar voren als behoorlijk progressief en zelfs licht anarchistisch. Bij zijn bezoek aan de Aroe- eilanden bivakkeert hij in de handelsne derzetting Dobo, waar vijfhonderd men sen van de meest uiteenlopende volken hun fortuin zoeken. 'Deze bonte, bloed dorstige, diefachtige bevolking woont hier zonder zelfs een schijn van bestuur Toch snijden ze elkaar de strot niet door Het is heel vreemd! Men krijgt de neiging het zijne te denken van het lood zware bestuursapparaat waaronder men in Europa zucht, en wordt bekropen door de gedachte dat er bij ons een overmaat aan bestuur is. Denk maar aan de honderden wetten die jaarlijks door het parlement worden aan genomen om te verhinderen dat wij, het Engelse volk, elkaar vermoorden...' Op een ander moment zet Wallace vraag tekens bij het westerse vooruitgangsden ken. Vooruitgang suggereert dat er 'een perfecte toestand' en een 'ultiem doel' moet zijn. Weliswaar boeken de 'hogere rassen' op intellectueel gebied grote vorde ringen, maar we hebben 'het in moreel opzicht lang niet zo ver geschopt'. De con clusie van Wallace is verrassend: de zeer lage beschavingen benaderen door maat schappelijke gelijkheid de 'perfecte toe stand' veel dichter dan onze cultuur, waar grote verschillen er voor gezorgd hebben dat 'het overgrote deel van onze bevolking het zedelijkheidspeil van de wilden geens zins is ontstegen en in veel gevallen zelfs nog dieper is gezonken'. Schoonheid en harmonie Vanaf jonge leeftijd was Wallace een ge passioneerd liefhebber van sociale recht vaardigheid en de harmonieuze schoon heid van de natuur. Zijn liefde voor alles wat groeit en bloeit (wellicht met uitzon dering van bloedzuigers en pythons van drieënhalve meter), wordt fraai geïllus treerd in het hoofdstuk over paradijsvo gels. Als hij deze schitterende dieren beschrijft wordt de toon dichterlijk en im pressionistisch. Tegelijkertijd blijft Wallace een perfectionist die het nauwelijks kan verkroppen als hij bepaalde exemplaren niet bemachtigen kan. Dit streven naar volledigheid geeft trouwens ook weer aan hoeveel waarde mensen als Wallace aan de ontwikkeling van de wetenschap hechtten. Dacht men vóór de negentiende eeuw nog dat paradijsvogels geen vleugels hadden en toch permanent in de lucht leefden, na de uitputtende beschrijving van Wallace was de biologie deze legendevorming voorbij, zonder dat de schoonheid van deze dieren aan magie had ingeboet. Het kan natuurlijk zijn dat je niet zo geïn teresseerd bent in dieren diep in de jungle van Nieuw-Guinea, maar dan nog blijft er in dit boek erg veel over, zoals een volk stelling op Lombok, een tocht in een wrakkige prauw, waarom negroïde mensen in zichzelf praten, hoe je van een haar die uit een wrat groeit een baard kan maken, schipbreuk op een onbewoond eiland, zeeën die verdwijnen, wat je moet doen bij een aardbeving, het woord 'speeksel' in 59 talen en dialecten, een besnijdenisri tueel in Wonosalem, de kans op diefstal en moord in Londen, de jacht op een tij ger met zevenhonderd man, het handma tig uitboren van een geweerloop, de kunst van het amok-maken, waarom Dajak- vrouwen weinig kinderen krijgen, het voordeel van spinnen als huisdier. Het is slechts een kleine greep uit het indrukwek kende reisverslag Het Maleise eilandenrijk. Onze kleindochter, Kristin, is zeventien-en-een-half jaar oud en zit op de University of Florida (USF). Ze heeft zichzelf in het onderstaande gedicht beschreven en we dachten: misschien is het wel aardig om met de andere lezers van Moesson te delen. Fred Kolle, Palm Coast, Florida Poem Number 17.5 I'm just an average girl With average height, Average hair, And average eyes. Nothing special to know about me, I'm just as plain as can be. Occasional laughs, Occasional cries, Occasional smiles, Occasional sighs. Nothing interesting about my life, Sometimes easy, sometimes strife. I try on masks of those who aren't me, But through those eyes, it's hard to see, The person I am, Or trying to be. Kristin Kolle Taylor 42ste jaargang nummer 4 oktober 1997 29

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 29