Het leven na Indië moessQn Zoals voor de meeste van de repatrianten begon ook voor ons het leven na Indië met een span nende bootreis. De Boissevain van de KPM bracht ons in maart 1947 naar Amsterdam. Er voer geen Indonesiër meer mee en het schip had een Nederlandse bemanning die na aankomst in Nederland door een Chinese ploeg zou worden vervangen. De reserveploeg was de hele dag met veel lawaai aan het roestbikken tot grote erger nis van de passagiers. Het was de laatste maal dat we met zo'n grote groep onder elkaar waren en we wisten niet wat ons te wachten zou staan in het vaderland. Ons gezin werd weliswaar liefdevol opgenomen bij familie van mijn vader in Haarlem, maar buiten de familiekring was het een koude, kille wereld vol teleurstellingen. Mijn poging om op de kweekschool voor de Zeevaart in Amsterdam te worden toe gelaten, mislukte omdat ik met twintig jaar te oud was. Dat er een oorlog was geweest, speelde geen rol. De vierde klas van de overbruggings HBS was een ramp. Het zou uitdraaien op het jaar overdoen en als ik geluk zou hebben dan zou ik op mijn drieëntwintigste het eind diploma kunnen behalen. Daarmee zou de kans op een loopbaan als stuurman voor goed bekeken zijn. Ik koos voor de weg langs de 'koude grond'. Dat be tekende een plaats op een schip zien te vinden bij de dekdienst om zo de vereiste vaartijd van een jaar te halen en dan naar de cursus voor de derde rang aan de zeevaartschool. Mijn vader die opgelucht had gekeken bij de afwijzing van de kweekschool, legde zich zuchtend bij mijn besluit neer en zette zijn handtekening. Op mijn eenentwintigste verjaardag trok ik het zeegat uit. Een beetje onwennig als lichtmatroos aan boord van het ms lava. Eind juli 1947 na een kalme Golf van Biscaye en een doorstane moesson in de Indische Oceaan, stapte ik in Tandjong Priok aan wal en bezocht mijn verbaasde vrienden in het Kramatkamp. Na nog een reis op de Java als matroos onder de gage, maakte ik het jaar vol als matroos op de Lena, een Zaanse houtboot die op Zweden voer. De eerste stap was gezet. Na een jaartje hard leren slaagde ik voor mijn derde rang en was daarmee als vierde stuurman bij de KPM aangenomen. Met vijf van die nieuwbakken stuurlui als onontbeerlijke bibit vertrokken we op 22 december 1949 met de nieuw gebouw de Silindoeng uit Rotterdam naar Batavia. Die kerstdagen brachten we door in een stormachtige Golf van Biscaye. We kwa men aan in Djakarta zoals de stad vanaf 27 december 1949 officieel heette. In die jaren maakte je snel promotie. Twee schepen als vierde stuurman, drie schepen als derde stuurman en pats in december 1951 al een plaatsing als tijdelijke tweede stuurman op de splinternieuwe benzine boot Moesi, later bekend als Mus-1 (Musi). Ik eindigde mijn eerste termijn van drieënhalf jaar als stuurman op de Lam- pong, een zogenaamde Sitsen-coaster die tussen Djambi en Singapore voer, zesen twintig uur heen en tweeëntwintig uur te rug, vanwege de stroom in de kali. In maart 1953 voer ik met de Sibajak als passagier in de tweede klas se met verlof naar huis. SH De ouwelui waren verhuisd, woonden nu op zichzelf en voor mij was een klein kamertje bij de boven buurvrouw gehuurd. Mijn Indische pleeg moeder vond het hier nog steeds een ramp en was jaloers op mijn terugkeer naar de Oost. Het liefst had ze met mij mee gewild. Ik ging weer naar de Zeevaartschool in Amsterdam en deed mijn examens voor de tweede rang met goed gevolg in Den Haag. Ik kwam tijdens mijn tien maanden durende verlof geen enkele kampgenoot te gen en zegge en schrijve één oud-Malanger. Begin 1954 vloog ik terug via het rusthuis van de KLM in Karachi en een heerlijke overnachting in het KLM-hotel Plaswijk in Bangkok. Het was de eerste van bijna hon derd vluchten die ik tot 1984 zou maken. De daarop volgende drieënhalf jaar voer ik als tweede stuurman en eerste stuurman op een dozijn schepen waarvan de laatste vijftien maanden op en rond Nieuw- Guinea. Daar ontmoette ik eindelijk oude sobats van de HBS in Malang en mede- tawanans van de spoorweg in Tjitjalenka. Al het geploeter als kolonist in Nieuw- Guinea had hun maar weinig voorspoed gebracht en sommigen overwogen om alsnog naar de Verenigde Staten te emigre ren. Een paar jaar later werden ze alsnog uit dit laatste stukje tropisch Nederland verbannen. Deze keer vloog ik naar Nederland, dat was veel efficiënter. Ja, we kregen steeds meer haast. Ik ging mijn eerste rang halen. De KPM verdween uit Indonesië, maar ik mocht door blijven studeren en vloog als getrouwd man terug naar Singapore, het nieuwe hoofdkantoor. Na nog een dozijn schepen als eerste stuurman en een avon tuur als emigrant in Australië, kwam het telegram met de felicitatie; benoemd tot gezagvoerder. Ondanks moeilijkheden op het persoon lijk vlak, is het de mooiste tijd van mijn leven geworden. De schepen werden steeds groter, mooier en sneller en het vaargebied breidde zich uit over de hele wereld. Na mijn pensionering had ik het geluk om nog jaren in de examencommissie voor de zee vaartdiploma's te mogen zitten. In 1993 maakte een oogzenuwaan doening een nogal bruusk einde aan mijn werk en nu kost zelfs schrijven mij veel moeite. Ik heb het geluk weer gevon den bij een lieve partner, die mijn ogen vervangt en mijn handen aan de computer en aan het stuur. Ik kijk terug op een leven na Indië dat toch verweven is geweest met land en volk van Indonesië tot op mijn laatste reis met het containerschip de Nedlloyd Madras, waarmee ik in 1984 Surabaya en Tanjong Priok aandeed en een bemanning had van Madurezen, Javanen, Atjehers en een paar Molukkers. Het is allemaal voorbij. Helaas resten nog slechts herinneringen, maar gelukkig ook nog een dozijn jeugdvrienden en vrien dinnen. F.W. Kaptijti 34

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 34