POIRRIE'S PERIKELEN" Gedoeng Badak moessQn Ma had het weieens over haar prille jeugd, maar als je daarop inhaakte en het naadje van de kous wilde weten, lachte ze een beetje dromerig en zei: 'Ach, laat maar toch jong, het is al zó lang geleden, dat interesseert toch niemand meer'. Daar had ze wel een beetje gelijk in, want per slot van rekening had ze in 1900 het levens licht gezien en zijn er weinig mensen die wakker liggen van wat iemand in het begin van deze eeuw heeft meegemaakt. Maar klaarblijkelijk is ma op een gegeven moment toch van gedachten veranderd, want na haar overlijden vonden we enkele velletjes papier waarop ze een paar herin neringen had neergeschreven. In gewone woorden en met het sierlijke handschrift dat we van haar kennen. Dekt ze zich hier en daar in met een verontschuldigend 'dat weet ik niet meer zo precies' of 'voor zover ik mij kan herinneren', tesamen met wat ze ons ooit verteld heeft vormen die velle tjes papier een verhaal dat ons een wat duidelijker inzicht geeft in wat haar als kind het meest heeft beroerd. In haar te rugblik heeft ze het voornamelijk over Gedoeng Badak, het grote landgoed nabij Buitenzorg, waarop ze tot haar elfde jaar met haar ouders verbleef. Een beetje schwarmend noemt ze het een paradijse lijk oord. Met onverholen trots vertelt ze over de statige koningspalmen die de naar het hoofdgebouw leidende oprijlaan flan keerden, en die - dat geeft ze ruiterlijk toe - door haar kinderogen bekeken natuurlijk veel groter leken dan ze in werkelijkheid waren. Net als de pilaren van de voor- en achtergalerij, waar ze als dreumes letterlijk en figuurlijk huizenhoog tegenop had ge keken. 'Links en rechts van die oprijlaan strekten zich de landerijen uit, met rijst velden, geloof ik. En er liep ook een kali over het landgoed', gaat ze verder. 'Hoe die kali heet, weet ik niet meer, maar wèl dat ik er bang voor was. Dat kwam omdat mijn lievelingsbaboe beweerde dat in die kali een griezelig wezen huisde. Baboe bezwoer dat er een zogenaamde goeloeng- tikar op de loer lag. Volgens haar was het meermaals gebeurd dat een argeloze zwemmer of bader daar onverhoeds was gegrepen en verdwenen. Ik was er doods benauwd voor. Maar later, toen ik al groot was, realiseerde ik me dat het een draai kolk moet zijn geweest. De slachtoffers werden als het ware in een slaapmatje gewenteld, om zo naar de diepten van de kali te worden getrokken. Daarvandaan goeloeng-tikar'. Bekent ze een heilig respect te hebben gehad voor dat onder watermonster, een bijna panische angst had ze voor de oude watermolen, waarvan het schoepenrad al jaren stilstond omdat, naar zij dacht, de stroom verlegd was: 'Het was daar unheimisch donker door de overhangende takken van de bomen en het water was er bruin van de roest. Het zag er echt griezelig uit. Ik ging daar voor geen geld naartoe, want baboe had verteld dat daar de geest rondwaarde van een koe lie. Die stakker was door het draaiende rad gegrepen en gedood. Pas veel later snap je dan dat baboe erg bezorgd was en je met haar griezelverhalen probeerde bang te maken, zodat je niet naar die ge vaarlijke plekken ging. Maar ze zal er zelf ook wel in geloofd hebben'. Minder bang, maar toch wel een beetje onder de indruk was ma geweest van de vlammetjes die soms flakkerden boven de paar graven die zich een eind van het huis bevonden. 'We hadden een heleboel koelies, die met hun gezinnen in grote barakken op het erf woonden. Als die vlammetjes er waren, kwamen die mensen allemaal naar buiten en bleven er met eerbied naar kijken. Wat het was, weet ik niet, waarschijnlijk was het gewoon een natuurverschijnsel, maar die mensen waren erg bijgelovig en zagen er misschien iets bovennatuurlijks in', schrijft ze. Om het dan ineens te hebben over haar veel te vroeg overleden vader, die ze heel erg bewonderde: 'Prachtig vond ik het om naast hem in de bendy te zitten als hij een inspectieritje door de directe omgeving maakte. Er was ook zó veel te zien: de grote goedangs, die na de oogst vol zaten met cacao, rijst, nootmus kaat, koffie en ik weet niet meer wat voor andere producten. Die ritjes roepen bij mij de beste herinneringen op, ook al om dat het lichte wagentje getrokken werd door een kleine, kittige appelschimmel. Dat beestje had een heel sierlijke gang en was echt onvermoeibaar'. Slechts terloops heeft ze 't over de andere wagens die haar vader bezat, en waarvan zij zich de tent wagen nog het best voor de geest kan ha len omdat ze het zo'n raar vehikel vond. Maar waarvoor dat rare vehikel gebmikt werd, weet ze niet. Komt er geen katte- kwaad in haar jammer genoeg onvolledige vertellingen voor, met kennelijk plezier vertelt ze over het ongelukje dat haar over kwam bij de grote visvijver, waarin haar vader goerami's kweekte: 'Die tambangan lag in de buurt van het huis. Ik keek graag naar die vissen, ze waren erg mooi. Soms werden ze gevangen. Dat gebeurde 's avonds, door koelies met schepnetten en flambouwen. Dat was een heel boeiend schouwspel'. En dan, met een wat goed moedige verwijzing naar het eeuwige ver schil tussen hoog en laag: 'De grote goera mi's waren natuurlijk voor de toean besar en de kleintjes voor de koelies. Nou ja, zo was het in die tijd en zo zal het wel altijd blijven. Toen ze daar een keer bezig waren en ik op mijn hurken naar de goerami's zat te kijken, boog ik mij te ver voorover en tuimelde in de vijver. In mijn val nam ik een afsluitrooster mee, waardoor het water vrijbaan kreeg en in de afvoergoot stroomde. Die afvoergoot mondde een 40

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 40