Weer tezamen
moessQn
eieren is. Moeder natuur houdt gelukkig
alles in evenwicht, stel je voor, elke keer
vijfendertig tot veertig alligators!
Op de Withlacoochee wordt de natuur
nog met rust gelaten, er is geen milieuver
vuiling en er is sprake dat de natuur be
houden zal blijven onder bescherming
van de staat. Het is te hopen, want het is
er wonderlijk mooi. Eén oever is spaar
zaam bewoond, de andere oever helemaal
niet. We zagen zilverreigers, slanke witte
vogels die op een blekok lijken en de great
blue heron, een enorm grote blauwe reiger
die voor ons uit bleef vliegen met z'n ge
weldige vleugels wijd uitgespreid. Hoog in
de bomen zat een enkele aasgier, groot en
zwart met een rode kop. En dan zijn er
nog vele soorten planten, bloemen, vissen
en de kindjengs (waterjuffers) in verschil
lende kleuren net als in Indië.
Midden op de rivier zette Mike de motor
uit. 'Time out for the sound of silence',
zei hij. Het was heel stil en dan besef je
dat je met zoveel lawaai om je heen leeft
en dat de stilte en de geluiden van de na
tuur, het gespartel van een vis die in het
water opspringt, de roep van een vogel,
het gezoem van insecten, je bijna vreemd
aandoen. Veel te vlug waren we terug bij
Stumpknockers en het geraas van alledag.
The Little Big River had ons niet alleen
leren luisteren en horen, maar ook geleerd
te kijken en te zien.
De Indianen wonen al lang niet meer op
de oevers van de Withlacoochee waar ze
alles deden wat de mensen aan onze kali
in Singosari ook gewend waren te doen. Ik
denk dat die kleine kali niet meer gebruikt
wordt zoals toen, als ze nog bestaat. Geen
badende mensen, geen klerenwassende
vrouwen, of kinderen met karbouwen, of
de mogelijkheid om zo maar lekker te
zwemmen in het lauwe bruine water.
Ook geen kleine kinderen meer met witte
zonnehoedjes vol miljoentjes.
Omdat het grote erf in de vijfendertig jaar
dat we weg waren geweest, was volge
bouwd, konden we het huis bijna niet
vinden. Een kleine kali zou dat nooit kun
nen overleven, denk ik.
In al die jaren die voorbij gingen, hebben
we heel wat kalies gezien, grote, kleine,
diepe, ondiepe, brede, smalle, mooie, lelij
ke en zelfs droge. Van al deze kalies weet
ik met zekerheid dat er één heel mooi
was: in de schaduw van de bamboebossen
en toeribomen, de kali van toen in Singo
sari waar ik de naam niet eens van weet.
En die andere, die naar ik hoop altijd
mooi zal blijven, de kali bij Stumpknoc
kers onder de cypresbomen, The Little Big
River, de Withlacoochee.
Juul Lentze
Gewend als ze waren aan venduties, koch
ten mijn tante en moeder bij een uitdrager
in Haarlem tweedehandsmeubelen.
Een theemeubel waarvan de klep steeds
losklapte, omdat het kettinkje brak en een
linnenkast met een gammele poot.
Van kajoe djindjing fabriekte mijn moeder
er een nieuwe poot onder. Tot op heden,
47 jaar later, is die waaibomenhouten
poot nog steeds in actie om de kast over
eind te houden. Het theemeubel staat in
middels opgepoetst en gerepareerd te
pronken in de huiskamer van een oudleer
ling van me, wiens vrouw ogenblikkelijk
verliefd werd op 'ons' theekastje.
Voor de schoorsteenmantel kochten de
dames een paar afschuwelijk lelijke voor
werpen die meer op voetbalbekers leken
dan op ordentelijke versierselen en een
zware schoorsteenmantelklok. Alle drie de
voorwerpen verdwenen successievelijk in
de vuilnisbak. De klok omdat hij het, ook
na diverse reparaties, vertikte de juiste tijd
aan te geven en de pendanten omdat de
beide dames al vlug tot inkeer kwamen.
Ineens stond er een Chinese blauwe por
seleinen vaas met bloesem-aan-takken-
motief op de schoorsteenmantel.
Als tiener met allerlei belangrijke zaken
aan je hoofd, vraag je niet waar die pul
vandaan komt. la, toch?
laren later, de beide dames zijn er inmid
dels niet meer, publiceer ik bij een artikel
wat foto's uit mijn Indische jeugd. Drie
dagen na verschijnen van het videoblad
krijg ik een dikke brief met de foto's erin,
die ik net geplaatst had. Even was er de
verwarring: Had de uitgever nu al de foto's
geretourneerd? Nee, een lezer had beide
dames herkend en bezat nog foto's uit
Soekaboemi. Dezelfde dus.
René bleek enkele jaren ouder te zijn dan
ik. Op zekere dag kwam hij langs en haal
de uit zijn tas een ingepakt voorwerp te
voorschijn. 'Wij verzamelen antiek', begon
hij zijn verhaal. 'Mijn moeder kreeg van
jouw moeder deze pul cadeau. Je moeder
was altijd erg gul...' Hij frommelde aan het
papier en onthulde al pratende het voor
werp. 'We hebben hem altijd meegeno
men. Tijdens de repatriëring werd hij
helaas beschadigd, maar hij is weer des
kundig gerestaureerd...' Ik dacht: Nee hè,
dit kan niet waar zijn! 'Mijn vrouw en ik
vonden', vervolgde mijn gast op plechtige
toon, 'dat jij dit maar weer hebben moet.
Als aandenken aan je moeder...'
Als twee druppels water leek de Chinese
blauwe porseleinen vaas op het exem
plaar, dat uit het zicht van René aan de
andere kant van de schoorsteenmantel
stond. Ik zei niets en haalde mijn vaas
tevoorschijn. Stilzwijgend keken wij naar
beide vazen. Na vijfenveertig jaren waren
beide voorwerpen weer verenigd. In een
ander land, in een andere tijd.
Bestaat er toeval?
Ik moest even wat wegslikken, eer ik hem
bedanken kon. We dronken samen een
kopje koffie met een stukje spekkoek erbij
en spraken over vroeger.
Weet je, dit is het mooiste geschenk dat ik
ooit heb gekregen. Het tekent het respect
dat Indische mensen voor eikaars goede
gaven hebben. Terima kasih, René, dit kan
ik je nooit vergelden, sampai ku mati...
Hans Plas
24