keer ben ik per Catalina vervoerd. Al gauw werd ik ingezet om de Electrical Supervisor van het hele woongebied te vervangen. Deze was aan zijn jaarlijkse verlof toe. Bovendien had ik als speciale opdracht onderhoud en eventueel repara tie van de röntgenapparatuur in de poli klinieken te verrichten. Hiervoor ben ik enkele keren in Tandjoeng geweest. De Technische Dienst had drie afdelingen: Bouwkunde (Civil Engineering), Werktuig bouwkunde (Mechanical E.) en Electro (Electrical E.). In de Domestic Area had onze afdeling twee benkels met een maga zijn en een kantoortje voor de mandoer: één in Klandasan en één in het andere woongebied. In Klandasan was ook mijn kantoortje. De mandoer hier, Pak Soelei- man, was een Javaan. Behalve met de be kende Javanen kreeg ik op deze plek te maken met toekangs van allerlei slag, zo als Bandjarezen, Bindjeinezen en een en kele Menadonees. Omdat ik hun aard niet kende, vertrouwde ik op mijn mandoer. Ook zou ik te maken krijgen met de Perbum, de vakbond voor arbeiders in de olie-industrie, berucht om zijn communis tische sympathieën. Als supervisor kreeg ik de beschikking over een Landrover die ondermeer bestemd was voor het vervoer van kabels en andere materialen. De BPM-toekangs waren al leen bestemd voor onderhoud en repara tie van de bestaande installaties. Voor uit breiding en nieuwbouw werd gebruik gemaakt van aannemers of contractors. Om te beginnen was de aanleg van de pijpleiding en alles wat daarmee samen hing in handen van Amerikanen: Williams Brothers Contractors John Brown, afgekort tot WBCJB. Later werd voor uitbreiding van Raffinaderij 3, Chicago Bridge te hulp geroepen. Voor electrische werkzaamheden hadden wij twee Chinese aannemers en een Indo nesische. Dan was er nog Abdoelkadir, een pikzwarte, twee meter lange Tambi, die zelf nooit zijn handen vuil maakte. Daar voor had hij Indonesiërs in dienst. De drie anderen, vooral de Chinezen, werkten zelf mee. Een collega, Joost Parioeiy van de KWS, werd door Abdoelkadir steevast Mr. Farioery genoemd. De Chinezen spra ken hem aan met Toean Paloelie. Koperdieven hadden het hier op electrici- teitskabels voorzien. Er waren nog veel bovengrondse leidingen die natuurlijk een gemakkelijke prooi vormden. Het was zelfs zo erg dat de straatverlichting op een eenzaam weggedeelte van de raffinaderij naar het woongebied op gloeiende spij kers leek. Bij navraag werd mij verteld dat ten einde raad maar ijzerdraad op de lan taarnpalen was gespannen, want koper draad was niet aan te slepen. Overdag ver nieuwd en 's nachts werd het alweer ver donkeremaand. Een brutaal staaltje van ontvreemding van een grondkabel die onder spanning stond, heb ik meegemaakt in Klandasan op een heuvel vlak bij een woonbuurt. Op een van de vele vrije dagen kwam een ploeg met een Opelette aanrijden. Allen droegen veiligheidshelmen zodat de bewoners in de buurt dachten dat een aannemer aan het overwerken was. Zij konden dus onge stoord hun gang gaan met graven, de ka bel spanningloos maken (waarschijnlijk door een kortsluiting te veroorzaken) en afzagen. Pas de volgende dag werd de diefstal ontdekt. Inmiddels was in Soerabaja mijn eerste zoon geboren en spoedig kon ik mijn ge zin laten overkomen. Niet lang daarna kreeg ik een huis toegewezen op Klanda san. Pak Soeleiman wist voor ons wel een meid, Siti, als hulp in de huishouding. Zij was ook een Javaanse, getrouwd met een Boeginees, genaamd Daeng. Zij hadden een aangenomen zoon die onmiddellijk als kinderoppas werd aangesteld. Allen namen hun intrek in de bijgebouwen. Het huis waar wij in woonden, gold als een spookhuis. Daarom had ik het natuur lijk zo vlot gekregen. Zelfs volbloed Hol landers vroegen mij in alle oprechtheid of ik nooit iets bijzonders had gemerkt. Er stond wel een waringinboom vlak bij het huis, trouwens, het wemelde in Balikpapan van de waringins. Nu staat een waringin bekend als zetel van alle mogelijke pontianaks en genderoewo's. Het zij zo. De lange luchtwor tels zijn werkelijk wortels; als zij de grond bereiken, kruipen zij ondergronds verder en zoe ken waterrijke plekjes op, zo als de afvoer van de badkamer en kruipen daar naar binnen. Alle tegels in de badkamer waren daardoor beschadigd. Als de vruchtjes op het dak van sirap vielen, maakte dat een tikkend geluid. Hier schoten ze dan wortel en zo was het hele dak bedekt met miniatuurplantjes. Om hier nu een bovennatuurlijke oorzaak aan toe te schrijven, ging mij echter te ver. Ook de bedienden hadden geen last van onver klaarbare verschijnselen. Omdat Balikpapan bijna op de evenaar ligt, komt er geen natte en droge moesson voor: het regent er altijd. In de huizen was het zo vochtig dat het leerwerk en de kle ren in de kasten beschimmelden. Daarom werden er door onze EE kooldraadlampen verstrekt als verwarmingslampen. In alle kasten waren hiervoor fittingen aangelegd. Badkamer en wc waren hier geheel inpan dig; in de bijgebouwen bevond zich alleen de keuken, het domein van Siti. Zij en haar gezin hadden in de overige kamertjes het rijk alleen, waar zij dankbaar gebruik van maakten. Op het werk merkte ik dat een bepaalde toekang, Ngabdi, af en toe er tussenuit kneep. Ruim een uur vóór het einde van de werktijd zag ik hem op mijn dagelijkse ronde op zijn fiets de berg afsuizen naar huis. Als hij mij zag zwenkte hij de weg naar de mess in, alsof hij daar een klusje had. Ik sprak er met pak Soeleiman over. Hij zou hem onder handen nemen. De concessie in Balikpapan was indertijd door de overheid verleend op voorwaarde dat er gepompt zou worden. De enige bron lag op Goenoeng Mathilde, dus eens per jaar kwam Oom Ponto met zijn truck uit Sanga-Sanga aangereden. Hierin be vond zich een analyse-laboratorium. De Electrical Supervisor moest erbij ko men om de motor van de ja-knikker in werking te stellen. Na enkele slagen trok Oom Ponto zich met een geleerd gezicht en de opbrengst van de bron tussen zijn apparatuur terug om zijn rapport te schrij ven. De conclusie zal wel geweest zijn: zout water. In ieder geval was er aan de verplichting om te pompen voldaan. Ons 'kindermeisje 42ste jaargang nummer 5 november 1997 33

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 33