moessQn voor ons gedaan wordt, gebeurt door na zaten van Tjalie Robinson. Daarom een serieuze vraag: kan er niet een eigen Indo- omroep komen met uitzendingen voor radio en televisie? Dit moet toch kunnen met een half miljoen Indo's? Er is talent genoeg onder ons om serieus de omroep te 'bemannen' en 'bevrouwen'. Dan kun nen we onze eigen boekbesprekingen houden, onze eigen muziek horen en zien en onze dansen. Kortom, dan hoeft Lilian Ducelle zich niet meer af te vragen: hoe moet je doordringen in die onbeschofte bekrompenheid? )e hebt het heft zelf in handen. Als Tante Lien en andere leuke items te horen en te zien zijn, gaan men sen wel naar ons kijken. Er moet alleen iemand het initiatief nemen en wel heel snel. De tijd dringt. Of blijven we ons al leen maar verbazen over het feit dat we niet door kunnen dringen in die kepalas? H. Plas, Amersfoort Willem Wanrooy ll< wil reageren op het artikel 'In memo- riam Willem Wanrooy' in het oktober nummer op pagina 7. In de jaren vijftig heb ik in Djakarta een Wim Wanrooy ge kend. Of het dezelfde persoon is, weet ik niet. De omschrijving klopt wel: een blon de Indische jongen. Hij was personeels chef bij MacLaine Watson. Een huisgenote van ons werkte ook bij die firma. We zijn wel eens met een bus vol medewerkers op excursie geweest naarTjiloto, boven op de Poentjak. Daar was een zwembad en een meertje waar je kon kanoën. Omdat wij aan de Djokjaweg een grote tuin hadden, werd er 's avonds wel eens gebadmintond. Op één van de avonden is deze foto ge maakt. Wim staat achteraan met een racket in zijn hand. Ikzelf sta helemaal rechts. Verder staan er nog een paar mede werkers van drukkerij Kolff op de foto. Nogmaals, ik weet niet of dit dezelfde Wim Wanrooy is. A. Kessel, Veldhoven Epperlein de bakker Bij het zien van de foto uit het Indisch Familie Archief, Epperlein de bakker, in het novembernummer op pagina 39, kwamen heel wat herinneringen bij mij boven. Vroeger had ik problemen met de juffrouw op school. Ze noemde mij steeds 'dat zwarte Indische kind'. Ik was zo over stuur dat ik niet meer wilde eten. Om wat aan te sterken moest ik maar bij mijn oma in huis komen wonen, 's Mor gens vroeg als het nog koel was, zat ik met mijn oma op het terrasje bij haar kamer te wachten totdat Epperlein zou komen met de warme kadetjes. Als ik het karretje op het grind hoorde knerpen, begon ik te zingen: 'Oh wat zijn de kadetjes klein, bij de bakker, bij de bakker, op de Kesawan zijn de kadetjes van Epperlein!' Dit was het hoogtepunt van mijn dag. De broodjes waren nog lekker warm en bros. Ze roken heerlijk; boter en jam slonken erin. Ik ben weer lekker gaan eten in die tijd. Alleen vond ik de halve liter room die ik per dag kreeg om dik te worden niet zo geslaagd. K.R.E. Jaeger-Kol van Kluyve, 's-Gravenhage Sabang, sambal goreng kering Het artikel in de vorige Moesson op pagina 30 over Sabang en vooral de foto van de Pasarstraat deden me in herinnering terug schieten naar Sabang van 1925. Ik was zes jaar en met Pa, Ma, broer en zusje op weg naar Zuid-Frankrijk waar mijn broer mu ziek zou studeren. De Plancius maakte op Sabang de stop om ons over te hevelen naar een Duits schip dat ons naar Genua zou brengen. Mijn moeder werd zeeziek zodra ze de eerste stap op dek had gezet. Twee dagen Plancius (vanaf Tandjoeng Perak - Soerabaja) ging nog wel, maar het vooruitzicht van zestien dagen onafgebro ken op zee, deed haar bij voorbaat al be zwijken. Meer nog de wetenschap dat het zestien dagen 'geen rijst' betekende. Mijn vader kwam op een lumineus idee. Tijdens onze wandeling door Sabang (ook door de Pasarstraat) gingen we onze laat ste Indische maaltijd genieten in een res taurantje aan de haven. Pa liet de restau ranthouder alles wat hij aan droge gerechten op de toonbank had, inpakken; voornamelijk sambal goreng kering. Nooit in Nederland heb ik die droge sam bal goreng zo gegeten als in Indië. Vlees, tempeh, flinterdun gesneden aardappel, drooggebakken in de boemboe met de fijngesneden lombok. Aan boord werd de sambal goreng overgedaan in een Patria beschuitblik. Ik herinner het me zo goed. Ma kocht ook een zak beras. De Duitse kok (een erg aardige kerel) kookte voor ons iedere dag een kom rijst. Ma, zeeziek als ik weet niet wat, kon toch nog wat binnen krijgen: gewoon droge rijst met wat sambal goreng kering. Reken maar dat de hele familie dat ook at, zestien da gen lang, in de hut, zittend op de grond. Van het scheepsdiner aten we alleen wat van onze gading was. Ik herinner me dat ik 'Kaltsuppe' lekker vond en de pudding als dessert. Maar tussen die twee was het de sambal goreng kering van Sabang die ons springlevend in Genua aan wal zette. Drie jaar later zag ik Pulau Weh terug. We gingen niet meer aan wal. We waren toch thuis. Lilian Ducelle Rectificaties: In Moesson van november staat op pagi na 41 en 42 het gedicht 'De voetbal mets van Ko-Get (Go-Ahead)'. Th. Rubaij Bouman is niet de schrijver, maar de inzender van het gedicht. Het origineel is al eens gepubliceerd: in Tong Tong 14 (1977), pagina 15. Hij is ook de inzender van de Sinterklaasfoto op pagina 46. 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 6