Onze ooms, de KNIL-militairen moessQn 40 To be honest, I was slightly fed up and the little swimming pool in my backyard sounded very attractive to me after a hot working day in the city. I was relieved the scene was over. Imagine if I wouldn't have had a Javanese, but a Batak chauffeur, I wouldn't have been able to get out of the situation so quickly. So we, the old man, Sutrisno, Gunawan and I, finally solved the matter in a friendly fashion. I gave Sutrisno the money and later that day got some change back as well. Gunawan had gone into his shell during the conversation although he had been right. I felt a little sorry for him, what would you expect. I have paid for the whole thing, not because I am an expatriate, but because it is according to the customs of the country. As they say in Holland: 'When in Rome, do as the Romans do.' Another matter to ponder over... prachtig gebaar. We spraken af dat Sutrisno (met de jeep) en de man (met de motorfiets) ergens een nieuw stuur zouden verzor gen en dat ik met Gunawan (met de Kijang) naar huis zou rijden. Eerlijk gezegd was ik het wel een beetje zat en het zwembadje in mijn achtertuin begon mij na een hete werkdag in de stad zeer aan te trekken. Ik was opgelucht dat het tafereel voorbij was. Stel je voor dat ik geen Javaanse, maar een Batakse chauffeur had gehad, dan was ik er misschien niet zo vlug vanaf gekomen. Zo hebben wij, de oudere Javaan, Sutrisno, Gunawan en ik de zaak in goede verstandhouding opgelost. Ik gaf Sutrisno wat geld mee en kreeg later op de dag nog wisselgeld terug ook. Gunawan had zich tijdens het gesprek wat in zijn schulp terug getrokken, hoewel hij het bij het rechte eind had. Ik had wel een beetje met hem te doen, maar ja, wat wil je. Ik heb de grap betaald, niet omdat ik een expatriate ben, maar omdat dat hier tot de gewoonte van het land behoort. Wat zegt men in Holland: 's lands wijs, 's lands eer'? Weer een thema om zo nu en dan in gedachten eens mee te spelen Tekst: Wim Jellema Op een regenachtige dag pakte ik een doos vol met oude foto's die van mijn ouders waren geweest. Sommige foto's had mijn moeder in een kussen gestopt om ze te verbergen voor de Japanners en veel foto's hadden we, na de oorlog, in Nederland terug gekregen van familie. Bij één foto wil ik wat vertellen. Wij woonden voor de oorlog aan de noor delijke rand van Bandoeng in de Tasman straat. Het was een leuke straat met een klein pleintje. We hadden er veel vriend jes en vriendinnetjes. Achter ons huis be gonnen de sawah's en we keken uit op de Tangkoeban Prahoe. Er kwamen bij ons veel militairen over de vloer om wat gezelligheid te halen. Dat gebeurde bij veel gezinnen in Bandoeng. De militairen waren vlakbij gelegerd, in het kampement van het 15de Bataljon. Ik herinner me nog enkele namen van militairen: Johan Wensink, Geert Mijn, Jochem Hoornveld en Broer Tilstra. Sommige van de militairen damden of schaakten wel eens met mijn vader, maar ook zaten ze wel voor ons huis op het platje gezellig te kletsen. Iedere militair had zijn eigen specialiteit. Oom Jochem kon bijvoorbeeld met zijn wijsvinger in zijn mond een ploppend ge luid maken, net alsof er een kurk van een fles getrokken werd en daarna maak te hij klokkende geluiden alsof er een glas met drank gevuld werd. Oom Geert zong altijd zo mooi als hij aan het mandiën was en Oom Johan kon prachtig vertellen. Ook ging de hele familie, mijn ouders, broer, drie zusters en ik samen met een groep militairen wel eens naar de top van de Tangkoeban Prahoe. We gingen in opelets naar boven. Sommige opelets konden door de steile helling de top niet halen. Zij reden dan achteruit de berg op en dan lukte het. De Tangkoeban Prahoe had verschillende kraters. Als je boven aan de top kwam, keek je zo in de koningskrater. Op een keer zochten de militairen een hele grote kei. Ze duwden die met stok ken of met hun handen over de rand van de krater. Iedereen, die daar was, kwam kijken. De steen rolde naar beneden en op het laatst zag je hem niet meer. Zo diep was die krater. Op de foto zie je die kei rechts. Mijn ou ders zijn eens erg geschrokken toen ze mij op de rand van de krater zagen zitten met mijn benen naar beneden! Soms mocht ik met mijn vader mee met de trein naar Tjimahi. We gingen daar naar het militaire ziekenhuis, waar mijn vader zieke militairen opzocht. Meestal ging hij schaken of dammen met een van hen. Dan verveelde ik me wel eens, maar het reisje met de trein vergoedde veel. Ik las in het dagboek van mijn moeder, dat ze tijdens de bezetting had bijgehou den, dat veel militairen ons, toen we nog niet in een kamp zaten, vaak hebben ge holpen met geld en met etenswaren. We hebben fijne herinneringen aan de KNIL-militairen! Zelf ben ik ook in het 15de Bat. terecht gekomen, niet als mili tair, maar als geïnterneerde in het jongenskamp

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 40