Vlak na de oorlog was een chaotische tijd. Dat vergeet men altijd. Hoe moeilijk dat was en hoe dat op je werkt, dat chaotische Vlak na de oorlog was wel een moeilijk periode, hoor. Ik verlangde naar Fried, heel sterk, en daardoor is onze verhouding ook een beetje moeilijk geweest in het begin, want velen hadden hun vrouwen al en zij bleef maar wég, godverdomme! En toen eindelijk was ze er, als een van de laatsten. Maar het was - en ik geloofde dat niet - een gevaarlijke weg om met de auto te gaan. Zeer gevaarlijk. Ik ben onbillijk geweest in mijn oordeel. Daarmee heb ik bijna ons huwelijk kapot gemaakt. Ze zei: 'Ik heb jouw brieven allemaal verscheurd.' Ik weet nog dat ze dat zei. Ja, ik had rotdingen gezegd. Ze was diep gegriefd. Toch is ze gekomen - en dat heb ik beschreven in Een beetje oor log - dat ze kwam en dat ik haar niet herken de omdat ze zo vermagerd was, zo vervallen. We gingen naar haar kamer en daar lagen twee matrassen. Eén was natuurlijk voor Rogier, onze oudste zoon van vier jaar. Dat was zo gek, die twee matrassen... 'Zo voel ik mij nou ook.' je wist niet wat je doen moest. Zal ik de deur sluiten? Onze lichamen waren vreemd voor elkaar. Maar we hebben weinig ruzie gehad. Eén keer, toen woon- Later pas vond ik het gevoel terug voor de aanraking van de den we al lang in Nederland, ben ik boos naar Peperga vertrouwde plekken. Vlak daarop, hoor. gereden, ons huisje in Friesland, maar natuurlijk kreeg ik We gingen praten, maar het praten liep dood op het vertel- onderweg al spijt. Toen ik aankwam, zei onze buurvrouw len van haar ervaringen tijdens de reis. Het bleek hoe - voor ik zelf iets kon zeggen, maar vrouwen zien dat direct, gevaarlijk het was geweest. Ik dacht dat ze zou gaan huilen, hè - ze zei: 'Ach, dat komt in de beste huwelijken voor.' We zijn toen de bergen in gegaan. Fried was helemaal kapot. Er is toen iets geknakt in haar. Ja, dat is het juiste woord: geknakt. Ze is er nooit helemaal overheen gekomen. We kwamen eerst in Tjitjoeroeg. Dat kenden wij. Dat lag boven Bogor. 's Avonds logeer den we in een pension en in de kamer naast ons waren twee dron ken mensen. Die dachten dat we op huwelijksreis waren en zè gingen van die schunnige grappen maken, terwijl je hart lekte, eenvoudig. Uiteindelijk ben ik opgestaan en naar ze toe gegaan: 'Mag ik u wat zeggen. Wij zijn niet op huwelijksreis, hoor. Het is veel erger.' En toen heb ik het ze verteld. Ze waren doodstil. Daarna gingen we naar Pengalengan, hoog in de bergen. Ze lag op haar rug op bed. Ik zal het nooit vergeten: de ogen gesloten, huilend. Door het raam van onze kamer zag ik bui ten een witte sluier van regen. De gerimis bleef urenlang. Toen realiseerde ik me dat ik haar nooit zou verlaten. En dat heb ik ook nooit gedaan. Fried in ons eerste huis in Djokja. Ze moet toen vier- of vijfentwintig zijn geweest. maar er gebeurde niets. 'Ook dat kan ik niet meer,1 zei ze. Langzaam kwam ze tot zichzelf. We bleven elkaar zwijgend aankijken, ieder met onze eigen gedachten. Het begin was een chaotische tijd. Dat vergeet men altijd. Hoe moeilijk dat was en hoe dat op je werkt, dat chaotische. Het is toen bijna misgegaan. Ik dacht dat zij me niet meer wou, want ik was verdomde rot. Uiteindelijk ging het zo slecht dat ik voorstelde: 'Zullen we het dan maar tegen je moeder zeggen?' We lagen in bed, met het licht uit. Maar ze zei: 'Laten we nog een weekje wachten.' Waarop ik dacht: Nee, ze wil me blijkbaar niet helemaal kwijt. Ze twij felt nog. Toen heb ik me naar haar toegedraaid en daaruit is Frank, onze jongste zoon, geboren. Pas in Nederland hebben we onze draai weer gevonden. Vooral na de geboorte van Frank, omdat je ook voor 'm zorgen moest, dat kan niet anders. Fried was zelfstandiger geworden in het kamp. Ze was min der afhankelijk van me. Daar voelde ik me onzeker door. Ik dacht: ze houdt niet meer van me. Dan kunnen we het beter scheiden. 43ste jaargang - nummer I - juli I 998 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 21