POIRRIÉ'S PERIKELEN Mauser Express 500 moessQn Er zijn twee geluiden die na bijna zestig jaar nog steeds in mijn oren nagalmen: het typische geplof van een oude Harley Davidson éénpitter en de rollende donder van een dubbelloop kaliber 16. Nou moet ik toegeven dat m'n hart een paar keer oversloeg als de Solose politie-inspecteur Van der Spek op zijn zware 1750 cc HD 'achtervolgingsmo tor' langs kwam, maar het geroffel van dat bakbeest was niets in vergelijking met het vertrouwde geplof dat de één pitter van oom Bert voortbracht. Misschien kwam dat omdat machine en berijder associaties opriepen aan die prachtige comedy-capers, waarin de motorafdeling van de Keystone Cops een belangrijke rol speelde. Oom Bert paste qua uiterlijk en houding precies in dat verfilmde tijdsbeeld, al haalde hij geen rare toeren uit en was hij meestal de gemotoriseerde statigheid zelve. Dat laatste vooral als hij tante Bets, zijn nogal 'gewichtige' echtgenote, op het geveerde passagierszadel meenam, want dan leek hij wel op de koetsier van de gouden koets. Als ik achterop zat, gedroeg oom Bert zich net zo en was hij in alle opzichten een heer in het verkeer. Tenzij Arie Booien met zijn Norton van de partij was, want dan was het hek van de dam. Nou was Arie een geboren en getogen Norton-fanaat en moest hij in principe niets hebben van een HD. Daar zat volgens hem niets sportiefs aan. 'Lijkt wel op een krosi-males op wielen voor ouwe zakken van boven de veer tig,1 zei hij eens over oom Bert's trots. Dat was natuurlijk tegen het zere been. Omdat oom Bert niet op zijn mondje was gevallen, kwam het bij die gele genheid tot een behoorlijke discussie. Ik kan mij tenminste nog goed herin neren dat oom Bert oververhit raakte en sneerde dat hij 'die varkenskop' van Arie met het meeste gemak zijn ach terste kon laten zien. Dat wordt slaan, dacht ik nog. Maar helaas bleek oom Bert met varkenskop alleen maar de verchroomde buitenmodel uitlaat van de Norton te bedoelen. Die leek inderdaad een beetje op een varkenskop: dik aan de pijp en sterk taps toelopend naar het uiteinde. De rivaliteit tussen die twee uitte zich ook vaak in een racewedstrijd op het traject Solo-Djokja. De uit slag was altijd 1-1. Op de betere stukken knorde Arie oom Bert voorbij en zodra er sprake was van hobbels en gaten liet oom Bert de varkenskop zijn achterste zien. Zag je hoe Arie als een vertwijfelde rodeo rijder het bokken van de achter niet geveerde Norton baas probeerde te blijven. Was gewoon niet leuk meer. Na afloop van zo'n race was het steevast even mampir bij een warong in de buurt van de Sriwedari, om bij een glas kopi-toebroek alles nog eens door te nemen. Ik ben daar meer maals bij geweest en ik kan je vertellen dat het er dan heet aan toe ging. Toch bleven het goeie vrienden die, zolang het niet om HD's en Nortons ging, el kaar geen strobreed in de weg legden. Oom Bert was trouwens iemand die zich niet zo gauw op stang liet jagen. Behalve die ene keer dat ik vlak voor een gepland ritje met het oliepompje op de tank van de Harley had gespeeld. Oom Bert trapte zich wezenloos om de machine aan de praat te krijgen. Toen hij het eindelijk voor mekaar had en de éénpitter na een enorme knal onregelmatig begon te plokken, werd de hele garage verduisterd door dikke rookwolken. Oom Bert vloekte alle duivels uit de hel en wist natuurlijk meteen waar hij de saboteur kon vin den. Niks meerijden: leren vliegkap en stofbril inleveren en opgedonderd. 'Zeg maar tegen Kobus dat ik zijn zoon binnenstebuiten keer als hij nog eens met zijn tengels aan mijn fiets komt,' schreeuwde hij me na. Die boodschap was voor mijn vader bestemd, maar die heeft hem natuurlijk nooit ontvangen. Misschien is het juist door dit voorval dat het geluid van die éénpitter me zo na aan het hart ligt. Met de donder van een dubbelloop ligt het wat anders, die herinnering stamt uit de tijd dat ik met de gebroeders Meeng een vakantie heb doorgebracht in Tawangmanggoe, boven Solo. Bij een jachtpartij die we daar onderna men, mocht ik als bijna-puber alleen maar behulpzaam zijn bij het transport van mondvoorraad en dranken. Net als een doodgewone koelie en zonder com mentaar te geven, natuurlijk. En die jongens maar om zich heen paffen. Mijn vurige wens om ook eens een keer met een echt geweer te mogen schieten werd niet verhoord, al verkon digde ik met veel bravoure scherp schutter te zijn op de 41/2 windbuks. Daar grinnikten die jongens alleen maar om, als ze tenminste luisterden. Omdat je op zulke momenten echt smacht naar een blijk van erkenning, 38

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 38