Home sweet home op Sumatra Moearotembesi en Djambi Witte konijntjes en rode mieren Het huis - wederom van hout boven een kolong - verschilde niet veel qua indeling met dat van Tambesi. Bij de verhuizing konden meubilair en hang- werk dan ook direct op dezelfde plek als in het vorige huis geplaatst worden. Rondom liep een open galerij, een veranda eigenlijk, uitkomend op de voorgalerij die hier, met glazen ruiten afgesloten, meer het karakter van een kamer had. Omdat de voortuin die grensde aan de straat veel kleiner was, bood het uitzicht over de lage pagger Dit huis had weer een kolong, was geheel van hout (dus vloeren met tikars door de hele woning heen) en een breed pannendak dat zo lek was als een mandje, vooral aan de voor kant. De in allerijl aangevoerde teiltjes, emmers en blikjes konden het hemelwater tijdens de westmoessonbui en ternauwernood opvangen. Een wereldstad Binnen het jaar verhuisden we weer, en wel naar Djambi, eveneens aan de Batang Hari die hier zeer breed en nog maar ongeveer veertig kilometer hemels breed van de uitmonding in zee af was. Tot hier kwamen de zogenaamde To-boten, KPM-schepen om te laden en te lossen en soms een passagier mee te nemen. Het gewest Djambi was sterk in op komst in deze jaren, dankzij de olie en de rubber. Naast de gouvernements- bossen hadden ook talrijke inlanders hun eigen tuinen, waar ze goed aan verdienden. Daardoor kon het voorko men dat men zo'n landeigenaar op lak schoenen tegenkwam, weliswaar met een gaatje in het schoeisel, daar waar z'n kleine teen geen plaats meer in het nauwe omhulsel had kunnen vinden. Djambi... een wereldstad! Elektriciteit (tot dan hadden wij alleen Petromax- lampen met de befaamde kousjes gekend en de lampoe templek), een school, Europese kinderen, een zwembad, een tennisbaan en geasfalteerde straten. Een drink) - waterleiding bestond ook hier niet. Voor water in de huishouding waren wij nog steeds aangewe zen op grote betonnen regen bakken. Op de slaapkamers lampetstellen en in de bad kamer de aloude mandibak. Na Solok en Painan (zie de vorige Moesson) stond ons volgende huis in Moearotem besi, ook op Sumatra. Het gehucht, een kleine tachtig kilometer van de hoofdstad Djambi, aan de rivier de Batang Hari, bestond alleen uit een controleurspost van het Binnenlands Bestuur, een militair kampementje onder leiding van een luitenant en enkele Chinese toko's. Toch was het daar niet pluis, 's Middags om vijf uur moesten wij al binnens huis zijn. Aangezien onze achtertuin zonder afrastering in het oerwoud over ging en er tijgers in de buurt gesigna leerd waren (pootafdruk sellef hesien bij de pasanggrahan) werden wij kinderen gesommeerd rijkelijk voor de schemer inviel in huis te komen, inclusief onze twee gele kamponghonden Jet en Nel. Begrijpelijk was dan ook de angst van mijn ouders toen ik mij verstopt had achter het buffet en vervolgens uren lang onvindbaar bleef - uit wraak voor een lijfelijke afstraffing door mijn vader toegediend voor een of ander vergrijp. Niet pluis Noemde mijn moeder het betonnen pad door de voortuin in Solok spottend de oprijlaan, hier was een echte. Geheel symmetrisch ontmoette het oog in rechte lijn vanaf het midden van het trapje naar de voorgalerij, eerst een vierkant grasperk omzoomd met lelies en de witte regenmeter exact in het centrum. Daar sloot als een brede tunnelallee de toegang tot ons huis op aan, om pas helemaal bij de rivier te eindigen. Bij de ingang van deze laan durfde ik eens een vier meter lange python over het puntje van zijn staart te aaien. Hij was dan ook al dood. Een patrouille uit het kleine, nabijgele gen garnizoen stond klaar om me te zoeken in de jungle. En toen vond de baboe mijOnnodig te vertellen wat er toen gebeurde in plaats van dat men dankbaarheid toonde dat ik met wegge sleurd was door de harimao. Maar een andere keer stonden mijn vader en ik eensgezind aan het randje van de achtergalerij om het hardst te snuiven. Er was een telegoe (stinkdas) langs gekomen. Je zag hem niet in het donker, je rook hem des tc meer. 15 Tekst: Janet Loento 43ste jaargang - nummer I 2 - juni I 999

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1999 | | pagina 15