Mijn oud-leraar wiskunde
Jacks conversatie was nogal eenzijdig -
het draaide voornamelijk om
jachtavonturen op Sumatra en over al
het wildleven dat in Canada nog
hoognodig om zeep gebracht diende te
worden. Die kampeerpartij had tot doel
een eland te verschalken want - had Jack
gezegd - dan zijn we voor de hele winter
onder de pannen met al dat vlees.
Eekhoorn
Enfin, het regende onophoudelijk en
toen na vijf dagen de zon doorbrak, was
ik van alle jachtlust bevrijd. Op de
terugweg passeerden we een plek waar
een dappere jager zich enkele dagen had
opgehouden. Die ochtend hadden we
een schot gehoord en jawel, daar lag een
dood eekhoorntje, getroffen door een
groot kaliber kogel, waaromheen het
maatje uitzinnig piepend rondrende.
Teruggekomen bij de zeearm schoot
Jack een zeehond die rustig in het water
lag te dobberen en even later kreeg hij
een (zittende) eend te pakken. En dat,
tezamen met alle verhalen die ik vijf
dagen lang had moeten aanhoren, zette
voorgoed een streep door al mijn
jachtambities.
Een paar maanden later was Jack, met
zijn peperdure Elusquevarna, alleen in
de bergen gedurende een felle
sneeuwstorm en daar stond hij opeens
oog in oog met een pracht van een
mountain sheep. En miste. Op tien
meter... Zijn vrouw Bep, een nuchtere
Rotterdamse, vertrouwde me toe:
'Dat gezeur van het smaakt net als kip,
hangt me toch zóóó de keel uit!'
I lertje
Later heb ik nog heel veel geschoten:
pistool, machinepistool, mitrailleur,
klein- en groot kaliber geweer, dit laatste
tot op duizend yard. Doch allemaal op
de schietbaan. Ik herinner me die
zondagochtend toen we op drie honderd
yard lagen te knallen en de
schietbaancommandant riep:
'Staakt het vuren!'
Want daar was een hertje, dat geheel
onbezorgd temidden van die kogelregen
mals gras liep te peuzelen. Onder veel
gegrap werd het diertje terug het bos
ingestuurd, waarna de fusillade weer in
alle hevigheid losbarstte.
Nee hoor, van mij hoeft het niet.
Nog heel, heel lang heb ik naar die foto
gestaard en gedacht: waarom toch?
Waarom kunnen we dieren niet met rust
laten? Maar een redelijk antwoord, zo
het al bestaat, zal wel lang op zich laten
wachten.
Tekst: Patrick Wouters
25 jaar geleden
eindigde mijn leraar
wiskunde halverwege de
laatste les voor de
zomervakantie met een
indrukwekkend
I jotské- geef acht
gevolgd door 'Kerei -
huigen. Het was Ac
inleiding tot een
indrii igend, persoonlijk
verhaal over zijn
kamptijd. Bewogen deed
hij zi/n verhaal en wij
hingen aan zijn lippen;
vertellen kon hij zeker.
I Ielaas moest hij het onderwijs
vroegtijdig vaarwel zeggen.
Ernstige ordeproblemen, hoog
opgelopen spanningen en het
slaan van een leerling deden
hem de das om.
Hij liet zich omscholen en
kwam uiteindelijk in het
bedrijfsleven terecht. In korte
tijd wist hij zich op te werken
tot rayonhoofd. Het bedrijf
stond echter aan de vooravond
van de zoveelste reorganisatie.
Psychologische Lest
Het was de ingrijpendste
reorganisatie tot nu toe.
Als rayonhoofd, wiens functie
werd opgeheven, kwam hij
niet vanzelfsprekend in
aanmerking voor de nieuw
gecreëerde (maar wel
vergelijkbare) functie van
regio-manager. Hij zou
opnieuw moeten solliciteren
en een psychologische test
moeten ondergaan.
Daar paste hij voor.
'Dan gooi ik het op mijn
kampverleden', zei hij.
'Dan moeten ze wel iets voor
me regelen.'
Hij meende geen woord van
wat hij zei. Nog een paar jaar
en dan zou hij met pensioen
gaan. Op zijn werk en het
werk dat zijn medewerkers
afleverden, was niets af te
dingen. Hij was een hoofd die
met strakke hand het rayon
leidde; hij had de wind eronder.
Een aantal medewerkers kon
niet met hem overweg.
Zij voelden zich door hem
gedwarsboomd en genegeerd.
Een simpel 'goedemorgen' bij
binnenkomst kon er niet af.
Het waren ook altijd dezelfde
medewerkers die hij
controleerde wanneer hij een
ziekmelding niet vertrouwde.
Hij noteerde en checkte
nummerborden en belde naar
huis als hij meende een van
hen te zien rijden of lopen in
de stad. De bedrijfspsycholoog
had wel een verklaring voor
zijn gedrag. 'De ontberingen
en zijn ervaringen in het kamp
hebben hem zo gemaakt.'
Indië
In de oorlog was hij nog een
kind. Dat hij in een Japans
interneringskamp had gezeten,
wist slechts een enkeling op
kantoor. Soms vertelde hij over
die tijd, meestal naar aanleiding
van de nieuwe Japanse auto of
stereo-installatie van een
collega.
Wanneer je echter met hem
sprak over Indië bloeide hij op.
Het leek net of je te maken had
met een ander mens.
Hij ontpopte zich dan als een
vriendelijke, warme
persoonlijkheid, maar voor
velen bleef hij ongrijpbaar,
iemand die zich niet kon
verzoenen met het verleden.
In een Haagse boekhandel
blader ik in een nummer van
Moesson als een man mij
aanstoot, wijzend op de vele
boeken over de Tweede
Wereldoorlog. Nazi's en Japanse
soldaten staan prominent op
voorplaten.
Dan spreekt hij mij aan.
'Daar word ik zo ziek van,
meneer, ik word er niet goed
van. Wanneer houdt het toch
eens op?'
De man lijkt op mijn oud-leraar
wiskunde. Ik kijk hem aan en
knik, maar weet niets terug te
zeggen. Zou het hem zijn?
moessQn
36