Gelul?
ht je
Tekst: Nellie Haberland
Tiet is een zomerdag. Je ligt in jullie tuin op een
ligstoel. Je hebt een gevoel van vrede en geluk.
Dir k heeft je net uit het ziekenhuis opgehaald en
nu is hij weer weggereden naar zijn werk.
Hoven je zie je het bladerdak van de sering, die
door een lichte wind in een ritselende beweging
wordt gehouden.
Het lijkt alsof je door een caleidoscoop kijkt met
glassplinters in groen en blauw, die steeds weer
andere patronen vormen. Je luistert naar het
gebrabbel van de vogelstemmen, zo nu en dan
klinkt een melodieuze toonladder. Hen zwerm
elkaar overmoedig achterna zittende mussen
schiet omhoog en fladdert als losse bladeren in de
herfstwind uit elkaar.
Het is niet te geloven, dat je nog geen twee weken
geleden eraan gedacht hebt te moeten sterven.
et was na een periode van vijf
dagen, waar je lichaam in beide
richtingen leegliep, je bijna
binnenste buiten kerend, door niets
tegen te houden, ongeremd. Zo is het
dus, als je sterft, heb je gedacht, zó
kwellend, zó afschuwelijk kan de fase
ervoor zijn, zo kun je
naar het einde verlangen.
Met een maar net
aangeduide miauw
springt je poes op
je buik en begint zich
een gezellig plekje te
kneden, luid spinnend,
daarbij haar voorpoten
wat aanstellerig
uitstrekkend en terug
trekkend. Je voelt je dun
en breekbaar als
porselein en net zo licht.
Het gevoel van geluk is
bijna te groot voor je, je
bent er bang voor in
duizend stukjes uit
elkaar te breken.
Eigenlijk is de poes te zwaar voor je,
soms moe
een handje helpen
en sloeg je met
al de hracht
van je dunne
armpjes
een stuh wasgoed
op de steen...
maar je legt toch je hand op haar rug en
haar spinnen lijkt op het rommelen van
een onweer in de verte.
Je ligt op de achtergalerij van jullie huis
in Soerabaja op de uitgetrokken
rotanstoel. Het is nog voor de oorlog. Je
was vijf jaar oud. Je
bent net wakker
geworden en weet zo
snel niet waar je bent.
Je ziet de hemel als een
strak gespannen,
blauwzijden doek,
wolkenloos. De hitte
zindert, de geluiden
klinken gedempt. Je
hoort, hoe een hamer
op metaal slaat met
korte, scherpe tonen.
Je hoort, hoe de pauw
van de buurman
schreeuwt en
in gedachten kun je
zien hoe hij daarbij
zijn staart uitbreidt en
zijn kop in valse bescheidenheid buigt.
Uit de bijgebouwen, die je niet kunt
zien, hoor je het lachen en praten van de
bedienden, een pannendeksel valt
kletterend op de grond en 'e tjopot,'
hoor je baboe Lan roepen.
En nu herinner je je opeens, wat er is
gebeurd. Je voelt weer de pijn in je oren,
hoewel niet meer zo erg als hij was
geweest. Je ziet jezelf weer in elkaar
gedoken zitten, op je hurken, in de
zitkamerhoek achter de piano,
uitgeleverd aan deze pijn in je oren.
Je moeder heeft je daar gevonden.
En nu pas merk je op het bijzettafeltje
naast je het kleine poppenhuis, compleet
met meubels, gordijnen, vloerkleden en
twee celluloidpoppetjes, gemaakt uit een
schoenendoos en lucifersdoosjes.
...je hoort de geluiden
uit de bijgebouwen,
het doffe stampen van
de gietijzeren
toemboehan,
waarvan je de vorm
zo graag met je
handen streelt...
Een verrassing voor jou van je oudste
zus.
Je bent nu klaarwakker, de pijn is bijna
vergeten. Je ziet de witte tjitjaks aan de
muur, die nu slapen, je hoort nu al
duidelijker de geluiden uit de
bijgebouwen, het doffe stampen van de
gietijzeren toemboekan, waarvan je de
koele, gladde vorm zo graag met je
handen streelt, het piepen van de katrol
boven de put, het struikelende geluid
van het uit de schommelende emmer in
de put terugvallende water, het droge,
geweerschot-achtige geluid van het natte
wasgoed, dat op de wassteen wordt
geslagen, hoe goed kun je je daarbij de
in het zonnelicht glinsterende
waterdruppels voorstellen!
Rij al die geluiden kun je de erbij
horende bewegingen zondermeer voor
moessQn
38