POIRRIÉ'S
PERIKELEN
Tante
aboe Rin was zo latta als de pest.
Als je haar aan het schrikken maakte,
gilde ze luidkeels en razendsnel:
'Ja illah-tobat-tobat-koetjing-makan-
kepiting-andjing-makan-koetjing!' en
gooide tegelijkertijd alles wat ze in haar
handen had in de lucht. Moest je uit de
buurt zijn als ze weer bij haar positieven
kwam. Ma had geen last van dat soort
emotionele explosies, ze was de bedaard
heid zelve, maar ze maakte wel gebruik
van die kreten. De mooiste vond ik
'Astaga roepila'. Dat zei ze weieens als iets
haar verbazing wekte. Waar ze dat
'roepila' vandaan haalde, weet ik niet.
Ik heb het haar nooit gevraagd, maar het
kan best te maken hebben gehad met de
roepia, in de betekenis van
'potverdriedubbeltjes'.
Moeloet rèwel
Ma had een aparte manier om mensen
duidelijk te maken dat ze het ergens niet
mee eens was. Vele aparte manieren,
eigenlijk. Maar de meest effectieve was
haar pose van ondoorgrondelijke dame.
Kon ze je een heel verhaal laten vertellen,
terwijl ze niets anders deed dan zich met
haar waaier koelte toewuiven en je
vanachter die waaier observeren. In de
Marlène Dietrich-stijl en afhankelijk van
de strekking van het verhaal met medelij
dende of vernietigende blikken.
Als je uitgekletst was en ze haar mening
wilde geven, vouwde ma haar waaier dicht
met de subtiele vingerbewegingen van een
Balische danseres. Had ze dat ritueel
beëindigd, dan hield ze de waaier devoot
in haar handen en leek ze in diep gepeins
te verzinken. Ik verdenk haar er nog
steeds van dat ze dat deed om je een tijdje
in het ongewisse te laten, je net zoals
smoor-ajam lekker te laten sudderen.
Eind van het liedje was dat ma haar hoofd
ophief en dat typisch Indische, voor een
rijk scala van gevoelsuitingen bruikbare
keelgeluid uitstootte: 'Hti-üh'. De ene keer
om haar bijval te tonen, de andere keer
om de onbelangrijkheid van je verhaal te
onderstrepen.
Bed ienden
Het laatste deed ze vaak tot ergernis van
tante Wies, de grootste tjerèwet van onze
hele familie van beide kanten. Als tante
Wies op bezoek kwam, kon je wat bele
ven. Die had namelijk overal wat op te
zeggen en wist ook precies te vertellen hoe
je moeilijke zaken moest aanpakken, van
de behandeling van eenvoudige bedien
den tot die van de Heren
Hoogmogendheden in Batavia. Dat was
net iets voor ma, want die huldigde het
niet door iedereen gedeelde standpunt dat
alle mensen gelijk zijn en geen koe zo
bont is of er zit wel een vlekje aan.
Als tante Wies op bezoek was, kon je dus
van alles verwachten.
Net als die ene keer, toen ze weer zat te
preken en ma het verwijt deed dat ze veel
te soepel was in de omgang met bedien
den. Was ook wel zo. 'Moet je niet doen
Hm, krijg je spijt van als haren op je
hoofd, let maar op', waarschuwde tante
Wies.
'Ze zijn soms zó vreselijk males dat je ze
moet adjak om het ene been voor het
andere te zetten. En als ze je beduvelen
kunnen, zullen ze het niet laten. Die kokki
van mij heb ik laatst ook betrapt. Te erreg,
weet je. Heeft ze elite keer iets van de
oewang-blandja ingepikt voor zichzelf.
Nou vraag ik je, waarom zo, ze krijgt toch
genoeg?'
Tante Wies schudde haar hoofd over
zoveel ondankbaarheid, maar kreeg als
enige reactie een neutraal 'hü-üh' te
horen.
Oom Dick
Daarom zette ze haar tirade op haar
bedienden voort en somde de ene (ver
meende) misdraging na de andere op.
'En wat denk je, Em? Oom Diclt verdient
goed bij het spoor, maar op die manier
hou je toch niets over', riep ze vertwijfeld
uit, toen ma zwijgend bleef doorwaaieren.
Om haar alsnog tot een reactie te verlei
den, gooide tante Wies het over een ande
re boeg en zei sip: 'O ja Em, moet je
horen: oom Diclt heeft vorige week een
beetje pech gehad op de paardenrace, zijn
hele pöltolt en ook zijn zakhorloge met
inscriptie naar de haaien. Zo sneu, weet
je.'
Toen ma nóg niet door de knieën ging en
slechts een meelevend 'tschlt-tschk' liet
horen, bracht tante Wies haar zware
geschut in stelling. Ze bette haar ogen met
haar kanten zakdoekje en jammerde met
gebroken stem: 'Heb ik notabene mijn
mooie camee-broche naar de roemah
gadé moeten brengen. Je weet wel, die ik
gekregen heb van oom Diclt toen ik veer
tig jaar werd. Heb ik zóóó'n saltit-hati van,
weet je Em.' Dat was een voltreffer. Ma
liet van schrik haar waaier vallen en
zuchtte berustend: 'Astaga roepila, alweer?
Ik had het kunnen weten.'
Om vervolgens haar dompet tevoorschijn
te halen en tante Wies voor de zoveelste
keer iets te piendjem. Kon die weer opge
lucht naar huis, met de andong.
Om misverstanden te voorkomen: tante
Wies was een echte moeloet-rèwel en ze
had een enorm gat in haar hand, maar
verder was ze heel aardig. Als ze op
bezoek kwam, had ze altijd zelfgemaakte
koeweh mangkok bij zich, van die roze,
witte en bruine. Niet te vréten, kon je
iemand een gat mee in het hoofd gooien.
Maar de bedoeling was goed. Ik klopte
trouwens ook bij ma aan als m'n zakgeld
te vlug op was, elke maand. Zit 'm mis
schien in de genen, want tante Wies was
van onze kant. Schiet me ineens te binnen
dat er nog zo'n pakkende, maar niet echt
toelèn Indische kreet is: 'Ik heb dit verhaal
uit betrouwbare bron vernomen. Als ik
lieg, lieg ik dus in commissie.'
moessQn
Je hoort ze helaas nog maar zelden: de
korte, palzhende kreten waarmee je vroeger
- kan niet schelen om welke reden - je
gemoed wi Uc luchten. Die kreten sloegen
vaak nergens op, maar lieten er even vaak
geen twijfel over bestaan dat degene die ze
slaakte hevig aangedaan was.
Voorat als die persoon latta was.
16