Obat -oi>at M 0 q i 11 i|Hp I t o m r l o n li T f) ffl tol, een geel poeder dat over een wond werd gestrooid zodat het droog werd en sneller genas. Er was ook verband gaas, zeer nodig als je goed gevallen was en alweer jamme rend zat te kijken hoe pa of ma heel bedreven de kapotte knie verbond. Was het niet zo heel erg, dan kwam er een verband- gaasje met een stuk leukoplast over de wond en het leed was voorlopig geleden totdat het gaasje er af moest en de hele- Tekst: Juul Lentze Als ubbies deelden mijn jongere broer en ib een grote banier, en in de hoeb ran die banier hing ac liter de deur, boog aan de muur - zodat we er niet bij bon den - een wit medicijnbastje. Bovenop t Jat bast je stonden de grote flessen met burrow water, boorwater, Bern balsem en per mangaan. Deze laatste twee obats werden voor ons, èn voor de boeien van de cassave fabrieb waarvoor pa iverbte, gebruibt. Job was er een groot pab bapas gerold in donberblauw papier waarvan een stub in de per man gaan werd gedoopt om als je gevallen was je -ere knie mee schoon te wassen, iets u\it uiter aard onder veel gejammer gekeur de. In de kast stonden allerlei flesjes en potjes met nog meer obat-obat, onder andere castorolie ('kastrolie' zoals we het noemden) en natuurlijk kinine en de zalfjes: zinkzalf, boorzalf, levertraan- zalf en niet te vergeten derma- Lel Op een goede dag - ik speelde krijgertje met mijn broertje - smeet ik de deur tegen het kastje en wij, heel dom, ston den met z'n beiden te kijken naar de wankelende flessen, die naar beneden kwamen op het hoofd van Charles. Groot kabaal, veel tranen en een gat in zijn voorhoofd. Mijn ouders kwamen aange rend, Charles werd op bed gelegd met een handdoek op zijn bloedende hoofd. Pa gaf me en passant een lel met een vloeiende beweging van één hand en stortte zenuwachtig de halve inhoud van de ongebro ken Peru balsem fles over de wond met de andere hand. Nog meer spektakel! Soedah, vandaag zou je naar een emer gency room rennen, waar een dokter je vaak eerst plaatselijk boel vastgeplakt zat, je weet wel. Het was ons ten strengste verboden om aan die medicijn kast te komen: 'Het is allemaal vergif,' werd ons gezegd. verdoofd, de wond met kram metjes sluit en voor de goede gang van zaken je ook nog een tetanus injectie geeft. Hoe anders was het toen. Het begon eerst echt interessant te worden als een van ons ziek werd en van de dokter een recept kreeg voorgeschreven. Dan moesten we naar de Rijzende Zon, de Malangse apotheek aan de Kajoetangan. Meneer de Rijzende Zon stond in een lange, witte jas achter de toonbank, nam het recept aan en ging aan de slag. Er kwam een vijzeltje bij te pas, net als van de kokki, maar veel kleiner, en daarin werd iets tot een fijne poeder gemalen. Vervolgens werd die poeder met een schepje van een gevouwen papiertje op ldeine vierkante stukjes papier in een bergje opgehoopt. Al die berg jes werden stuk voor stuk gewogen op een glimmende koperen weegschaal en stuk voor stuk gevouwen en inge- vouwen, uitgeteld en in een schuifdoosje gestopt. Je naam kwam op het doosje te prijken en de gebruiksaanwijzing ook. Dito met een fles hoestdrank. Het poeder dat je moest slikken smaakte smerig, zuur of bitter, maar nooit lekker. Dito de hoest drank. Soms kregen we pillen in een buisje, heel modem. Fijngemalen witte Kakkerlakken Maar ook obat kwam niet alleen van De Rijzende Zon. De Chinees had plenty mid deltjes tegen allerlei ziekten en soms werd die gebruikt op aanraden van kennissen. We zagen dan hele rijen stopfles sen met gedroogde kruiden, stokjes, blaadjes, beestjes, hui den (van wat voor beesten weet ik niet) die tot poeder werden gestampt, ook al in zo'n vijzeltje, en volgens zeg gen zouden gedroogde en fijn gemalen witte kakkerlakken heel goed zijn tegen astma, maar ze moesten wel wit zijn. De droge poeder werd dan getioept (door een pijpje gebla zen) achter in de keel en zo waren er nog een heleboel meer obatjes. Ook inheemse middeltjes en djamoes werden gebruikt. Bij hoofdpijn zag ik de bedienden wel eens met twee platgedrukte bolletjes op moessQn 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1999 | | pagina 16