On^e Lab
oe
Ik tiQQT kaar nog
zeggen:
Nonidjangan bikin
paó he&ar.
Tekst: J. van Geel-van Leeuwen
Als mijn ouders bezoek hadden,
moest de baboe op mij letten en als
ik dan stout was, probeerde ze me
bang te maken met verhalen over gendroe-
woh's en momoh's. Ik kroop dan dicht
tegen haar aan en was verder stil en lief.
Als beloning mocht ik dan met haar mee
en kocht ze katjang goreng of kripik voor
mij, wat ik natuurlijk heerlijk vond. Onze
baboe kon ook zo heerlijk vertellen, niet
alleen over boze geesten, maar ook over de
kantjil. Als mijn moeder mij strafte, pro
beerde ze een goed woordje voor mij te
doen, waarna ze mij dan weer berispte dat
ik niet stout mocht zijn en naar mijn
ouders moest luisteren.
Tijdens de grote vakantie gingen wij altijd
naarTawangargo bij Malang waar mijn
oma woonde en mijn vader een djeroek
plantage had. Baboe Dasti ging dan ook
mee. Achter in de auto hield zij mij en
mijn zusje bezig en mochten wij snoepen
van haar meegebrachte koffiepoeder, ver
mengd met suiker. InTawangargo waste
ze onze kleren en hielp mee in de keuken.
Bij toko Oen in Malang kon Dasti heerlijk
genieten van de nasi rawon die ze altijd
mocht bestellen.
Assistent-wedono
Wij werden ouder en de oorlog kwam. In
1942 landden de Japanners op Java. Het
was een hel en wij evacueerden naar
Karanganjar waar wij in de balai desa kon
den verblijven. Mijn vader die bij het bin
nenlands bestuur werkte, was zelf gemobi
liseerd en moest met het leger mee trek
ken, maar voor ons had hij gezorgd dat we
in Karanganjar in de balai desa terecht
konden en altijd op de hulp van de assis
tent-wedono konden rekenen.
Ook baboe Dasti en haar man gingen mee
naar Karanganjar. Overal om ons heen
hoorden we van moorden en rampokken
en op een dag zaten er wel honderd ram-
pokkers op het grasveld voor de balai desa.
Onze baboe hoorde dat ze op een sein
wachtten om ook ons te vermoorden.
Doodsbang waren wij. Mijn baboe en ik
zouden naar de assistent-wedono gaan om
hulp te halen. Maar eerst moest ik me van
de baboe verkleden. Ze trok mij een
sarong en kabaja van haar aan en samen
liepen we achter langs naar de assistent-
wedono. Ut hoor haar nog zeggen: 'Noni,
djangan bikin pas besar.'
Ik moest met kleine pasjes lopen. Helaas
werden wij bij de assistent-wedono niet
binnen gelaten. Teleurgesteld, angstig en
kwaad liep ik met baboe Dasti naar de
balai desa terug. Wat nu? Gelukkig kwam
er tijdens de schemering nog een militaire
controle langs die ons mee nam naar de
wedono van Kadjen. We namen afscheid
van Dasti en Nasir die op onze spulletjes
en honden zouden passen. Na de capitula
tie van Indië konden we allemaal naar
huis. Ook Dasti en Nasir.
Vrij spoedig werd mijn vader geïnterneerd
en bleef mijn moeder met mij en mijn zus
ter alleen achter. Mijn moeder moest de
kebon en kokki ontslaan, maar baboe
Dasti en haar man bleven. De baboe
moest nu ook kokki zijn en haar man
kebon. Nasir hielp mijn moeder ook met
de verkoop van corsagebloemen en ont
bijtkoek, die mijn moeder maakte om zo
wat geld bij te verdienen. Op een keer
kwam een Japanse officier ons vertellen
dat ons huis was gevorderd en wij binnen
een week ons huis moesten verlaten. Na
lang zoeken vond mijn moeder een klein
huis waar achter de kampong grensde.
Ook hier probeerde baboe Dasti en haar
man ons met alles te helpen. Op een dag
kwam door de pagar loentas een klein
eendje onze tuin binnen waggelen. Ik
mocht het eendje houden van mijn moe
der en ik noemde het Moses.
Toen kwam de bersiap-tijd. Mijn vader
was net een week terug uit het Japans
kamp Tjimahi toen we met zijn allen door
de Indonesiërs op een vrachtwagen wer
den gezet. Met achterlating van alles wer
den we naar de gevangenis gebracht. Mijn
vader en andere mannen naar de gevange
nis bij de Boomweg en wij en andere
vrouwen naar de gevangenis bij de brug.
Eens in de week mochten wij kirimans
ontvangen en baboe Dasti kwam dan altijd
met een sisir pisang, gezouten eieren of
andere lekkere dingen. Wij keken gewoon
naar die dag uit.
Op een dag toen ze weer kwam had ze
een grote pan bij zich. Ze had zo'n heerlij
ke smoor bebek gemaakt. Dit is de enige
keer dat ik echt boos op haar ben geweest.
Ik heb gehuild, gescholden, allemaal uit
onmacht. Hoe kon baboe Dasti mij dit
aandoen, mijn eend in de pan. Ze moet
diep teleurgesteld zijn geweest over mijn
gedrag. Dit was ook de laatste keer dat ze
ons iets mocht brengen.
Afsckeid
Wij behoorden tot de eerste groep gevan
genen die het kamp mocht verlaten. Wij
werden met een geblindeerde trein naar
Batavia vervoerd. Op het station van
Pekalongan werd er even gestopt. We
mochten er niet uit en mochten ook geen
ramen openen. Toch probeerden wij door
de ramen te gluren en ja, daar zagen wij
baboe Dasti. Ze had waarschijnlijk van dit
transport gehoord. Met een koedoeng over
haar hoofd, alsof ze onherkenbaar wilde
blijven, stond ze daar. Ze tuurde alle
wagons af misschien in de hoop ons te
zien. Dit was het laatste wat we van baboe
Dasti zagen.
Intussen ben ik getrouwd en woon al jaren
in Nederland. In 1978 gingen we voor het
eerst weer terug naar Indonesië. In
Bandoeng bezochten wij mijn oude buur
vrouw uit Pekalongan. Ik kreeg van haar te
horen dat zij tijdens een bezoek aan
Pekalongan onze oude baboe had gezien.
Ze had gescheurde kleren aan en bedelde.
Ze vroeg aan de oude buurvrouw waar de
nonnies waren. Bij dit verhaal schoten de
tranen in mijn ogen. Ik wilde hoe dan ook
moessQn
Elke keer als ik m Indonesië ken en kinder
tjes zie die door kun moeder of kakoe in een
slendang gedragen wordendenk ik terug
aan mijn kakoe. Wij woonden in Pekalongan
en onze kakoe heette Dasti en kaar man
Nasir. Ze hadden een kamer in de kijgekou-
wen van ons kuis. Toen ik nog keel klein was,
droeg de kakoe mij in kaar slendang en als ik
kuilde suste ze mij met zoiets als sst-sst en
wiegde met kaar arm om mij rustig te
maken, ik was vijf jaar toen ik naar Ja
Fröbelschool ging au baboe Dasti bracht mij
naar school an haal Ja ma ook af. I3aboa was
ar voor alias.
bmoor
40