lie gevonden
een eindje verder een man of vrouw, die in
zo'n verregaande staat van ontbinding ver
keert, dat hij nooit een enkele kans zou
maken op een korreltje rijst in deze ongelij
ke strijd. Daarom houdt hij zich afzijdig en
hoopt dat iemand nog wat voor hem over
heeft. Hoe deze mensen zich kunnen
voortbewegen, één en al vergroeiing en
zweer als zij zijn, is voor iedereen een raad
sel.
'Ik denk aan mezelf in krijgsgevangen
schap', zegt Van E 'Hoe konden we zelf
vroeger niet vechten om een stuit oebi. We
waren verdorie net zo mager en ziek. Als je
die dingen beter snapt, dan wend je je niet
meer af zoals je voor de oorlog deed.'
Ut weet niet wat mij meer treft in de verha
len van Van R, dit relaas van ellende of de
voortdurende angsttoestand van de
chauffeurs van die konvooien op de wegen
waar zij regelmatig mijnen kunnen ver
wachten.
'Het is niet zo erg als het wel lijkt', zegt Van
E, die zelf ook eens een trekmijn heeft
meegemaakt en helemaal geel werd van het
picrinezuur, maar verder geen letsel opliep.
'Het is waar wat de psychologen ervan
zeggen: ook angst vermoeit. Het helpt
namelijk geen b.l of je bang bent of niet. In
het begin kijk je alsmaar gespannen op de
weg en erlangs of je daar wat verborgens
ziet. Maar het is niet te doen. De weg zit
vol rauwe plekken, waar best wat begraven
kan zitten. Achter elke boom of in elke
struik kan een trekbom zitten. Je merkt
opeens dat de angst van je afvloeit net als
water van een eend. En dan komt het weer
op en dan glijdt het weer weg. De grootste
bangmaker is altijd je eigen fantasie.'
En hij praat weer over andere zaken.
Maar zijn woorden laten me niet zo
gemakkelijk los. Ik moet toch weer denken
aan de woorden van een sergeant in mijn
landstormtijd, die placht te filosoferen als
wij erg zaten te pruttelen: 'So is ut nou
eenmaal op de werelt meneer, de een hep
veel te veel en de ander hep veel te weinig.
Maar nooit hep iemand persies wattie
hebbe mot!'
Zou het werkelijk zo zijn? Het heeft er alle
schijn van. Kijk maar eens om je heen in
Soerabaja. Toch wordt er behoorlijk wat
gemopperd in de kranten middels ingezon
den stukken. En als je eens in je eigen huis
om je heen kijkt, naar je klerenkast, je spen-
kast, en zo voort, en zo voort, dan kan je
niet anders zeggen dan dat je blij moet zijn
dat je toevallig aan de lekkere leant zit. En
omdat aan de door die sergeant geconsta
teerde verschillen toch niet veel te verhap
stukken valt, doe je je ogen maar dicht en
denk je een beetje gemelijk: Af met die
hupzooi. Perkara Armenzorg en Rode
Kruis, hoor!
We hebben het overigens te druk om zelf
enig initiatief te tonen. Meestal zit je op
kantoor of thuis en als je op straat bent,
loop je zo vlug (en je opmerkingsvermogen
is zo traag), dat je ook niet veel kan doen.
Meestal bijvoorbeeld ben je een vel-over-
been-stukje-bedelaar al voorbij voordat je
bedenken kan: Verdraaid, laat me die
schooier even een kwartje geven. Zo'n ver
sleten papieren kwartje!
Maar vóór je je er goed bewust van bent
en voor je je portemonnee uit je achterzak
hebt kunnen wurmen, ben je die stakker
alweer een meter of twintig voorbij en dan
geneer je je natuurlijk om speciaal voor het
geven van een aalmoes terug te keren. Dus
draaf je maar weer door en bij de volgende
stakker, beleef je hetzelfde. Overigens moet
je natuurlijk met die aalmoezengeverij erg
oppassen. Het is sociaal niet verantwoord,
zegt men. Deze mensen moeten naar de
bedelaarskolonie. Dat is waar. Maar zolang
ze er nog niet zijn, omdat misschien het
administratieve apparaat niet al te
gesmeerd loopt, hoeven we die sloebers
toch niet te laten verhongeren. En dat
gebeurt maar al te vaak. Af en toe staat er
in de krant wel eens zo'n berichtje over het
vinden van het lijk van een 'onbekend per
soon, doodsoorzaak vermoedelijk: uitput
ting'.
Er zit een apart drama in dat 'onbekend'.
Niemand kent zo'n vent. Hij heeft niet
eens de oppervlakkigste vriend aan wie hij
zou kunnen vertellen wie hij eigenlijk is
('Mag ik me even bekendmaken?
Knoopsgat, aangenaam!') en wat hij was
voordat hij tot het soort ging behoren dat
met kamponghonden en achterbuurtkatten
de inhoud van vuilniskratten betwist.
Dat soort mensen dat in het begin van
deze eeuw door extreem-socialisten en
communisten werd 'ontdekt' en in partij
strijd opgeleid. Het naamloze, standloze,
plaatsloze element in de samenleving. Van
deze categorie is in deze tijd van onrust
weinig te zeggen over het gemiddelde ont
wikkelingsniveau. Zes jaar geleden zagen
de Jappen net zulke wrakken creperen. En
die waren voordien referendaris, academi
cus, stafemployé, enzovoort. De historie
brengt periodiek van deze 'welvaartsver
schuivingen' voort. En bij elke verschui
ving weer blijkt dat er maar weinig
spontaan erbarmen is van de categorie die
'goed af' is. Vooral voor een christenmaat
schappij, die eenvoud en opofferingsge
zindheid als primaire deugden stelt, is zulle
een verschijnsel wel opvallend.
Er is namelijk weinig verschil tussen ons
leven hier en dat van de mensen in India,
waar je ook gaekwars, maharadja's en
nizams hebt, die inkomens hebben van
miljoenen guldens per jaar en hele volks
groepen, die een moeizaam bestaan alleen
kunnen verzekeren door het verzamelen
van koeienmest. Het weinige verschil, waar
ik net van repte, zit slechts in de betrekke
lijke grootte van de twee categorieën. In het
wezen zelf waardoor het verschil ontstaat
bestaan geen verschillen. Wie enig idee
heeft van de in verhouding veel te hoge
salarissen, die vele prullen verdienen, van
de kapitalen die met corruptie en zwarte
markt worden verdiend, begrijpt dat Orde,
Rust, Welvaart en Heropbouw ook nog
van andere factoren afhankelijk zullen
moeten zijn, behalve dan van de voorvech
ters op de grens van Niemandsland en de
sluitende planning op de kantoortafel.
Maar is men daar wel van doordrongen?
Het systeem om hieraan een eind te
maken, lijkt betrekkelijk eenvoudig, maar
het schijnt in de praktijk geen schijn van
kans te hebben. Het systeem dat in Mexico
op een bepaald gebied is toegepast: op de
strijd tegen het analfabetisme. Het ten uit
voer brengen van een papieren planning,
hoe mooi en economisch ook, bleek nog
altijd teveel geld te kosten en te veel inge
wikkelde administratie. Dus werd het volk
opgewekt om zelf te helpen: ieder die kon
lezen, zou een analfabeet leren lezen. Geen
speciale boeken, geen lesgeld, geen scho
len, geen enkele 'flauwekul'. Thuis op
straat, elk willekeurig uur van de dag. Ik
45 ste jaargang - nummer 1 - juli 2000
15