Marten sprak zijn Nederlands keel beschaafd 'Maar wat zijn glazenmakers?' wou ik weten. Ze was een beetje verbaasd. Kiendjengs... die ken je toch? Natuurlijk wist ik wel wat kiendjengs waren... Maar mijn vader had ze altijd libellen genoemd. Ze kwamen op het perceeltje van mijn oom Ernst ook veel voor. Ik kon ze zelfs vangen en voorzichtig bekij ken. Zo leerde ik van deze kinderen dat een dier of ding in het Hollands wel degelijk twee namen kan hebben. Dinali en Hanna Alle kinderen van Walraven spraken steeds Hollands. Ook tegen hun moeder. En de moeder sprak zonder mankeren Nederlands tegen haar kinderen. En gaandeweg ook met haar kinderen. Toch sprak ze toen nog niet zoveel. Alleen als ze zeker wist het goed te doen. Maleis spraken de kinderen alleen tegen de bedienden. En tegen Javaanse kinderen. Zij beschouwden die taal dus als een communicatiemiddel tegenover minde ren. Op een ochtend werd ik door een der oudste meisjes weggejaagd. Ze gaf me een duw. 'Ga maar weg jij, je hoort hier niet!' En toen ik heel nederig smeekte om toch alsjeblieft mee te mogen spelen, kwam de aap uit de mouw. 'Wil je met de lelijke gendoek spelen of met ons?' Wie was die lelijke gendoek? Dat was Inah, het anak mas (pleegkind) van de weduwe Rader, die naast hen woonde en, vermoed ik, ook eigenares was van het grote huis dat Walraven had gehuurd. De oude mevrouw Rader woonde met haar eigen grote dochter Tine, die toen circa achttien jaar was, precies tegenover ons. Volgens mijn moeder had oma Rader het Javaanse meisje zo'n jaar of vijf tevoren van een vrouw uit Ketindan, die mogelijk vanwe ge dat kind door haar familie verstoten was en uit pure wanhoop als contractan te naar Deli wilde, overgenomen. Er werd gezegd voor één rijksdaalder! Inah was dus van mijn leeftijd. Ze sprak toen nog geen Nederlands, alleen Javaans en Maleis. Nadien, na de dood van de oude mevrouw en het huwelijk van Tine, kwam Inah met de familie mee en werd legaal geadopteerd. Toen ik haar een jaar of vier later op Lawang terugzag, sprak ze heel behoorlijk Hollands en ging ze naar de Christelijke school. In 1929 speelde ik wel eens met haar. Ze noemde me Sinjo, we spraken Maleis en we konden het best met elkaar vinden. Mijn vader had aanvankelijk niet zo graag dat ik met Inah omging. Was hij bang voor de funeste invloed van de kampong op het karakter van zoonlief? Bij de Walravens mocht ze niet komen. Waarschijnlijk had Dina dat gedecre teerd. Racisme? Noem het voor mijn part zo, maar weet dat dit niks met ras, maar alles met cultuur had uitstaan. Of vader Walraven ervan wist? Welnee, hij was immers door de week niet thuis. En moeder Itih? Ik vermoed dat zij toen andere zorgen had. In het begin haalde ik de twee oudste meisjes steeds door elkaar en noemde Dina Hanna. Misschien dat Dina dat niet leuk vond. Maar omdat ik Hanna altijd verreweg de liefste en aardigste vond, meende ik automatisch dat zij de oudste en knapste moest zijn. De kinde ren zelf vonden me nogal dom als ik de twee verwisselde. Spoedig leerde ik Dina vrezen en op Hanna vertrouwen. Maar voorlopig bewonderde ik ze allebei 'n beetje. Een van de twee, ik weet niet wie, had me een fakirkunstje getoond. De kinde ren kwamen ook wel eens op ons erf en bekeken dan de bomen en struiken op het erf van Öom Ernst. In de voortuin vlakbij de ingang groeiden twee kapitale cactusbomen. Die waren beide meer dan manshoog. Als wijsneuzig gastheer- tje voelde ik me geroepen de jonge dames te waarschuwen voor de gevaar lijke lange doorns die bij bosjes uit de ribben staken. Waarop een van de meis jes me wat meewarig uitlachte, enkele van die gemene doeri's eraf plukte, ze door het eelt van haar welgevormde handje prikte en dit voor mijn neus heen en weer wuifde. Ik vond het griezelig knap. Zo had ik het in tijdschriften van mijn vader gezien, zo deden de fakirs het ook... Een jaar of vijf later, toen we definitief op Lawang woonden, demon streerde ik deze stunt bij mezelf om een paar kleine buurmeisjes te imponeren... Meestentijds, zoals gezegd, speelde ik bij hen. In de morgenuren alleen met Jacob. Hij had een driewieler waarop ik ook weieens mocht rijden, maar welk aanbod ik beleefd afsloeg om reden dat ik mezelf niet op zulk een onbekend, wellicht gevaarlijk instrument wilde wagen. Ik heb het idee dat Jacob zich aan mijn bangelijke houding ergerde. Willem Om elf uur kwamen Hanna en Willem van school. Dina daarentegen zat in de vierde en die arriveerde altijd pas als ik al naar huis geroepen was om te eten. Slechts één keer kwam ze om een uur of tien. Er was blijkbaar iets vervelends op school gebeurd, want ze had een heel gesprek met haar moeder en was nogal verontwaardigd. Ik was te ldein om de essence van zulke schoolperikelen te begrijpen. Daarenboven had ik weinig positieve contacten met de oudste uit het gezin. Later was ik zelfs erg bang voor haar. Voor Willem was ik een beetje bang. Tenminste, als ik bij hun thuis speelde. Hij was zo groot en zo ruw en sterk en hij kon zo hard schreeuwen. Terwijl Hanna zich rustig in de rotan ligstoel vlijde en een boek las, raasde Willem op de driewieler van Jacob en Marten tus sen de tafels en stoelen van hun voorga lerij rond met de behendigheid van een ervaren coureur op een extra moeilijk circuit en brulde uit volle borst: Aoéoewaak! Aoewaaak!, als je niet vlug genoeg voor zijn racekar uitweek. Jacob en Marten snapten waarschijnlijk dat Willem na een zware treiterige dag op school behoefte had zich uit te leven. Meestal ging dat goed, want zijn pa was niet thuis om zich aan dat afschuwelijke Indisch gekrijs te ergeren. Einde deel 1 Het huis wordt beschreven in W. Walraven: Brieven aan familie en vrienden, 1919-1941. Tweede druk, Amsterdam: Van Oorschot, 1992, bladzijde 156-157. "INGET MATI" "AD PATRES" Fa. Johs. Ouwejan Zn. moessOn ADVERTENTIE Begrafenis- en Crematie- Onderneming Opgericht 1924 ROUWKAMERS EN ONTVANGKAMERS AIRCONDITIONED Kantoren: Frederik Hendriklaan 7 - Den Haag Tel. 070 - 355 64 27 (drie lijnen) 42

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2000 | | pagina 42