IR koop nog altijd een kameraai 'I Ik en ste Lex Meijer: Herdenken in diversiteit. Dat is da ondertitel van het hoek Een stilte die spreekt, waarin 53 personen vertellen over wat her denken voor hen betekent. ITet hoek is in vieren verdeeld: het eerste deel gaat over de burger slachtoffers in Nederland, het tweede over de burgerslacht offers in Nederlands-Indië, het derde deel over de militairen in Europa en Azië en in het vierde deel komen de naoorlogse gene raties aan het woord, hen van de 53 geïnterviewden is hex Meijer 1Q22). Hij en zijn vrouw staan op de voorplaat van deze Moesson. Hieronder zijn verhaal. Tekst: Pamela Patty mama "k heb de atoombom zien vallen, in Nagasaki. Ik was aan het lassen .onder een boom en we zagen een bol. Niemand wist wat het was. Ik daeht dat die bol misschien het ultimatum van de Amerikanen was en wilde verder wer ken. Toen kwam er opeens een flits en gelijk was alles tegen de vlakte, alles was weggebrand, reukloos. Een collega op anderhalve meter afstand, was helemaal verbrand. Later bleek het mijn geluk te zijn dat ik in de schaduw stond en aan gekleed was. Onze barak was weg. Onze commandant had een balk op zijn hoofd gekregen en was dood. De stad brandde. De Japanners waren verdwenen, dus we werden niet meer bewaakt. We hadden de gewonde jongens naar een grot in de bergen gebracht. Ze kregen een beetje brandzalf van een verpleger. Later zijn we door de Amerikanen weggehaald uit Nagasaki. Vorig jaar ben ik naar Japan geweest op uitnodiging van de Japanse regering. In een museum zag ik foto's van verbrande Japanners en toen zag ik het weer voor me, mijn collega's die zo verbrand waren dat alles erbij hing. Ik wilde eerst niet gaan, maar ik werd aangespoord en toen dacht ik: wat komt dat komt. De Japanners ontvingen ons heel anders dan ik gedacht had. Met z'n drieën werden we ondergebracht bij een Japanse fami lie, zodat we echt aan hen overgeleverd waren. Ze trokken de hele dag met ons op, brachten ons overal heen, trakteer den ons en maakten eten voor ons klaar. Toen besefte ik dat deze Japanners niet mijn vijanden waren. Mijn vijanden waren die lui met die petjes op en gewe ren om. Dit zijn jonge jongens die er niet bij waren destijds. Misschien was het hun vader of hun grootvader, maar die oudjes zijn er niet meer. Dus waar om zou ik het deze jongens aanrekenen en de haat vasthouden? Wat hier gebeurd is en de Japanse rege ring ons heeft aangedaan, vergeet ik nooit. Maar ik kan wel vergeven, 's Avonds als die Japanse jongens weg waren, dan zat ik wel te piekeren, hoor. Maar toch, ik had een leuke tijd in Japan. Volgens mijn vrouw kwam ik heel vrolijk terug, als een andere vent. Toen de Duitsers hier op 10 mei bin nenvielen, moesten we in Indië in dienst. Ik was achttien en heb toen meteen als beroeps getekend, want werk was er toch niet meer. Bij de eerste gevechten werd ik in mijn buik geschoten en daar na gevangen genomen, maar echt nare dingen zijn er in Indië niet gebeurd. Ik ben toen naar Japan overgebracht. Daar werden we ingedeeld in barakken en werkten we in de scheepswerf. Over die tijd pieker ik weieens, al die goede colle ga's die ik toen heb moeten wegbrengen. Na de oorlog begonnen de Politionele Acties. Ik zat bij het KNIL en we voch ten tegen de Indonesiërs. Dat was een moeilijke tijd. Ik werkte bij de Militaire Politie in Makassar, de stad waar ik ben opgegroeid. Op een keer kreeg ik bevel mensen op te pakken. Maar op de namenlijst stonden allemaal Indonesische jongens met wie ik voor de oorlog was opgegroeid. Ik kende hun hele familie, van de vader tot het jongste kind. Volgens onze commandant waren het TNI-men- sen. Overlopers. Het TNI, Tentara Nasional Indonesia, was het leger dat na het uitroepen van de onafhankelijkheid werd samengesteld uit verschillende guer rillagroepen. Ik moest die mensen oppak ken, want als ik geweigerd had, hadden ze mij verdacht. Erg moeilijk. Ze zijn me later nog komen zoeken om wraak te nemen, maar toen zat ik gelukkig al in dit koude kikkerlandje. Jarenlang durfde ik niet terug naar Indonesië, maar uiteinde lijk zijn mijn vrouw en ik toch gegaan. Ik heb toen gezocht naar een man die ik had opgepakt. Hij was al dood, maar zijn broer kwam me opzoeken en heeft me omhelsd. We moeten naar de toekomst kijken, maar het verleden laat me niet los. Na de oorlog was ik erg stil geworden en in mezelf gekeerd geraakt. Tot verdriet van mijn vrouw wilde ik nergens heen, bemoeide me met heel weinig mensen en maakte weinig vrienden. Zo was ik vroeger niet, als jongen had ik juist veel vrienden. Als er over de oorlog gepraat werd en ze me vroegen waar ik gezeten had, zonderde ik me af. Ik sprak er nooit over, met niemand. Het had geen nut, je kreeg het alleen maar te kwaad. Pas na mijn 66ste kwamen de verhalen los. Toen ging ik naar de Indische reünies van ex-krijgsgevangenen in Japan en hun nakomelingen. In Emmeloord bij voorbeeld kwam ik zes jongens tegen die ook in Japan hadden gezeten en de bom moessQn 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2000 | | pagina 8