De Wal ravens (slot)
Tekst: H.E. Wolff
Voorzeker is net dwaas om nu
nog iets te willen toevoegen aan
de vele kritieken en besprekingen
die er na de oorlog aan bet oeu
vre van Willem Walraven zijn
gewijd. Dat ga ik dus b eslist niet
doen. /Coals de titel zegt, gaat bet
me om de mensen zelf, bet gezin
Walraven. Dus ook en vooral over
zijn vrouw en kinderen. Want ik
kan er niets aan doen, ze komen
me telkens weer voor de geest.
Maarten Walraven zat in de middaguren
heel zoet op de brug voor het huis
gehurkt. Mijn moeder riep me wel eens
om te kijken: 'Zo'n lieve jongen,' zei ze,
'zo'n kind zou ik wel willen hebben.'
Ik had niets tegen Marten, maar dit vond
ik toch wel te ver gaan. Dus vertelde ik
mijn moeder wat ik enkele dagen tevoren
had meegemaakt bij hun thuis: Jacob die
vroeg aan Marten waarom Liesje zo huil
de.
'Wel,' zei Marten zonnig, 'ik heb Liesje
een tik gegeven met de sapoe. Ze was
vervelend.'
Waarop Jacob heel verontwaardigd zijn
'wrede' broertje afstrafte, zodat die weer
liep te huilen. Ik geloof trouwens niet dat
hij het kind echt met de bezem had gesla
gen. Hoogstens een duwtje gegeven.
Toen echter vertelde ik dat aan mijn
moeder om een bewijs te hebben dat de
jongen niet volmaakt kon zijn! Marten
was ook stout! Maar ik overtuigde mijn
maatje niet. Dat kleine meisje zou wel las
tig zijn geweest. Ouders laten zich niet zo
graag door hun snotneuzen overtuigen.
De zingende cicaden
Op een keer - de Walravenkinderen
maakten 's middags toch wel vaak wan
delingetjes zonder grote mensen, onder
leiding van Dina - ging ik mee uit. Niet
ver; de groten troonden me mee naar
onze kali. We namen een andere weg via
de straat en kwamen uit op de weg naar
Bambangan. Daarheen voerde een hou
ten brug over de kali. Dan kwam je langs
het 'stokoude' rubberbomen-bos met de
zingende cicaden. Er was voor mij veel
nieuws te zien, al ben ik vergeten of het
de eerste keer was dat ik over die brug
ging. Ik weet alleen dat ik op zeker
moment heel tevreden naast een der
grote meisjes liep. De anderen zag ik niet.
Opeens begon de jonge dame me van
alles en nog wat te verwijten aan lelijke
dingen die ik allemaal gezegd of gedaan
had. Ik wist me niks meer te herinneren,
was me van geen kwaad bewust. Toch
merkte ik dat ze heel boos op me was.
'Als je dat nog één keer doet, dan sla ik
jou zo hard dat je hier half dood neervalt!
Heb je dat begrepen?'
Ilt begreep alleen dat ik me in een erg
nare positie bevond! Doodsbang keek ik
op. Ik was met het verkeerde meisje gaan
lopen. Zij vond me immers niet aardig.
Ze had iets tegen me. Ik geloof dat ik uit
zelfbehoud heel nederigjes om vergiffenis
heb gesmeekt, of beterschap beloofd!
Maar ik was nog niet van ze af... Enkele
dagen later - het was op een namiddag
tegen vieren, geloof ik - liepen we weer te
wandelen. Ditmaal op de nieuwe
Rondweg, die een paar jaar later Resident
Peereboom Boulevard zou heten. Er waren
nog een paar anderen bij, ik weet niet wie,
maar ik werd opnieuw door een groot
meisje in de mangel genomen; deze keer,
omdat ik volgens haar weer lasterlijk had
beweerd dat haar broertje Jacob 'dat had
gedaan'.
Baaien
Na die tijd bekoelde meer en meer mijn
verlangen om altijd naar de Walravens te
gaan. Althans om in mijn eentje met de
groten te wandelen. En als Jacob en
Willem bij elkaar waren dan was Jacob
ook niet altijd zo'n leuke kameraad. Zo
zag ik het tenminste. Want dan kregen we
weer mot.
Op zekere middag speelden we. Niet bij
hen thuis, maar op een erf tegenover hen.
Het huis, tamelijk groot in mijn herinne
ring, was leeg of onbewoond. Het is
waarschijnlijk kort daarop afgebroken.
We speelden op het grind, of op de stoep
van de oude voorgalerij. Ik had er op een
gegeven moment genoeg van, weet niet
meer waarom. Ik wou naar huis. Mocht
niet van Jacob. 'Hier blijven.'
Hij pakte mijn armen vast. Daar ik over
tuigd was van zijn grotere fysieke kracht,
en we bovendien niet op mijn territorium
waren, kon ik niks beginnen. Ik begon
wel te soebatten, maar voelde me kwaad!
Toen hoorde ik mijn moeder roepen. Ik
moest in het bad. Meestal hebben kleine
viespeuken daar geen zin in, nu zag ik dat
opeens als mijn redding. 'Ik móet naar
huis!' riep ik, 'eerst baaien.'
Maar Jacob wou niet loslaten. 'Nee nee,
waarom nou? Niet baaien! Je moet met
mij spelen.'
Ik raakte weer in paniek. Begon te huilen.
Werd hoe langer hoe bozer. Toen rukte ik
me met een uiterste inspanning los.
Rende huilend het vreemde erf af. Op
straat bukte ik me, pakte een steentje en
gooide dat in het wilde weg in de richting
van dat lelijke huis waar die lelijke kinde
ren waren. Dat gaf mijn woede lucht. Ik
wist dat ik niets kon hebben geraakt,
maar was van wel mening dat de steen
toch eigenlijk zijn plicht moest doen. En
de boze jongen of jongens straffen. Ik
was tevreden... 'k Had me dus symbo
lisch gewroken...
Boos
Die avond zei mijn moeder me dat
mevrouw Walraven erg boos op mij was.
Hermann mocht niet meer komen spelen.
Want Jacob had een gat in zijn knie, en dat
had ik gedaan! Hoe, begreep ik niet.
Volgens het verwarrende verhaal dat ze
werd verteld, had ik hem ruw beetgepakt
en tegen een grote kei geduwd of gesme
ten. Dat snapte ik niet! Hij was immers
veel sterker dan ik? In mijn fantasie
reconstrueerde ik eerst als volgt. De steen
die ik had geworpen had hem dan toch
geraakt. Maar het was onwaarschijnlijk!
Zo'n klein steentje! Ja toch, het steentje
had hem omvergegooid en tegen de
bodem gekwakt. Resultaat: verwonding
aan knie. Of was die steen tegen zijn knie
gekomen? Ik bleef het me afvragen. Wat er
nu precies gebeurd was? Later, veel later,
verzon ik de volgende hypothese: een van
de groteren had Jacob zo laten vallen en
hem later onder hevige bedreigingen gelast
mij daar de schuld van te geven! Zo iets
gemeens! Onzin natuurlijk, maar ik heb
het helaas zelf graag willen geloven...
moessQn
40