Ketjepek f Ketjedóer POIRRIEFS Als je vroeger Je wapenrok hebt geJragen, bun je elhe maand de Legerboerier gratis toegestuurd brijgen. Iloeft niet, maar mag wel. Ongelooflijk, wat er allemaal in dat blad staat over de bewapening van onze strijdmacht en die van andere landen. Hat doet me soms terugdenken aan het allegaartje waarmee we ons in '45 bij het 5e bataljon Andjing Nica moesten zien te redden. Konden we trouwens best, al waren er grapjassen die ons weieens versleten voor Hare Majesteits Ongeregelde Troepen te Voet. Wa s alleen maar de kift, omdat ze er zelf niet bij zaten. De ene compagnie had het semi-auto- matische Johnson geweer met een Japanse bajonet die er niet op paste, de andere het Lee Enfield grendelgeweer, compleet met originele bajonet. Naast de beroemde Bren en Tommy Gun hadden we twee verschillende waterge- koelde mitrailleurs, de Engelse Vickers Mk23 en de Amerikaanse Colt M41 Van de vuistvuurwapens kreeg je helemaal het heen en weer. Behalve revolvers en pistolen van verschillende makelij hadden we zelfs een schietijzer waarvoor ze vergeten hadden een drie poot te ontwerpen. AI stantilledieni ngj Dat schietijzer was de enorme vijfschots Beaumont(?) revolver uit het jaar nul, waarmee onze chauffeurs rondzeulden als ze niet aan het stuur zaten. Dat handkanon had een loop als een afge zaagde lantaarnpaal en alleen de aanblik ervan was voldoende om iedere kwaad willende op de vlucht te jagen. Toch ben ik later in Zuid-Sumatra een veel afschrikwekkender wapen tegengeko men: de ketjepék, een voorlader die vrij wel iedere, zichzelf respecterende Sumatraan als lijfwapen had. Meestal alleen maar om zijn ladang vrij van ketèks en tjèlengs te houden of een hert te verschalken, maar een enkele keer ook voor minder vredelievende doelein den. Sommige van die ketjepéks waren redelijk modern en hadden al een soort vuursteenslot. Er waren er echter ook bij die afgevuurd werden door middel van een oepet, zo'n lange lont-aansteker van gevlochten klappervezel. Dat was een multi-functioneel attribuut, want je kon er ook je klobot mee aansteken en 's avonds njamoeks mee verjagen. Maar hoe primitief de ketjepéks ook waren, allemaal hadden ze met elkaar gemeen dat ze zeer gevaarlijk waren. Vooral voor de schutter zelf. Ik durf dat te beweren omdat ik ongeveer tweehonderd van die dingen in beheer heb gehad en met een paar ervan heb geschoten. Al was dat schieten dan met afstandbediening. En ééns maar nóóit meer. Dat was om streeks 1948 aan de Komering, toen van hogerhand de perintah kwam dat de bevolking alle vuurwapens moest inleve ren. Pasirah Rasjhid verleende zijn medewerking en maande de keria's van de tot de Marga Madang Soekoe Satoe behorende doesoens om aan die opdracht gehoor te geven. Met succes, de ene delegatie na de andere kwam met een vracht van die voorhistorische wapens aanzetten. Er zat zelfs een ver roeste KNIL-karabijn met een gespleten kolf en een afgebroken slagpin bij. Die Sumatranen waren trouwens zo slim om geen labels aan de wapens te hangen, zodat je niet wist wie z'n wapen had ingeleverd en wie niet. Maar daar werd onzerzijds niet zo zwaar aan getild, omdat voorladers nu eenmaal weinig reden tot ongerustheid gaven. Toch was ik een beetje benieuwd naar de effectivi teit van die ketjepéks, daarom besloot ik enkele ervan te beproeven. Tegen de zin van Sjahdoellah, want die vond het leven veel te kostbaar om in de waagschaal te stellen. Het was dan ook op zijn aan dringen dat we drie het minst onbe trouwbaar uitziende exemplaren horizontaal op de leuning van onze veranda bevestigden, in plaats van ze vanaf de schouder te testen. Het afvuren ging van een afstandje, met een stuk tali- rameh. Het resultaat was niet om te jui chen: de eerste twee stootten alleen maar een smerige rookwolk uit en de derde gooide met oorverdovend lawaai alles wat ie had aan de achterkant eruit. Toen we van de schrik bekomen waren, hield Sjahdoellah zijn lippen stijf opeenge klemd, maar zijn ogen schoten vuur. Ketjepélï-Jrama's Pas nadat ik de testexemplaren weer op de grote hoop had gegooid en hem plechtig had beloofd dat ik geen vinger meer naar die dingen zou uitsteken, deed Sjahdoellah zijn mond weer open. Hoeveel voorbeelden van ketjepék-dra- ma's hij me naar het hoofd slingerde, weet ik niet meer, maar het waren er genoeg om de koelbloedigste ijzervreter een heilig respect voor de ketjepék bij te brengen. Met name vanwege de ver schroeide wenkbrauwen, weggeslagen neuzen, oren, vingers en andere bescha digingen die hij opnoemde. Ik zei tegen Sjahdoellah dat hij niet zo moest over drijven, maar dat maakte hem alleen maar nog giftiger. Hij keek me woest aan en gromde: 'Dit is geen omong kosong, toen de Hollanders de Komering op kwamen varen, is er een gek geweest die op hen heeft geschoten met een ket jepék. Dat was wel erg brani van hem, maar ook erg dom, want wie wind zaait, zal storm oogsten (of zoiets, zei Sjahdoellah)Hij heeft toen trouwens niks geraakt.' Ik vroeg of die branischopper dan zo'n slechte schutter was, maar Sjahdoellah moessQn 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 14