Negeri (districtsrechtbank) wezen mijn verzoek af, omdat ik niet over de vereiste papieren beschikte. Ik werd en wordt nu als stateloos beschouwd. In 1961 verloor ik vanwege de Nieuw-Guinea-crisis mijn baan. Tot nu toe kon ik mede vanwege mijn Hollandse naam niet aan een goede baan komen. Ik betreur het dat ik niet naar Holland mocht. Ik zou heel erg blij zijn als de Nederlandse ambassade mij zou helpen om naar Nederland te ver trekken.' De heer K. te S. verklaarde het volgende: 'Na de Japanse capi tulatie kwam ik terecht in een beschermingskamp, waar ik door men sen van de Republiek werd uitgehaald. Na enige tijd werd ik vrijgelaten, voor zien van een document dat vermeldde dat ik WNI was. Bij mijn huwelijk in 1952 is dat nog eens vastgelegd. Toen ik in 1949 achttien jaar werd, werd ik poli tieman te K. Kort na de soevereiniteits overdracht werden de van Nederlandse origine zijnde mensen ontwapend. Je werd door de Indonesische autoriteiten niet volledig vertrouwd. Ik heb toen mijn ontslag gevraagd en gekregen. Ik ben daarna te S. gaan werken bij een Nederlands bedrijf, uiteindelijk als magazijnchef. Tijdens de Nieuw- Guinea-crisis was ik bij de vakbond. Toen ze voorstelden de Nederlandse bedrijven te nationaliseren was ik daar tegen. Ik heb toen tegen mijn jongens gezegd: jullie doen niet mee met die nationalisatie. De meesten waren echter voor. Ze zeiden: waarom ben je tegen, zeker omdat je Indo-europeaan bent? Ik heb toen gezegd: ja, mijn vader was een Nederlander. Ik werd toen gevit en gedegradeerd. Ik moest wel op het werk verschijnen, maar ik mocht niet werken, alleen toekijken. In 1959 werd ik ontsla gen. Na eind jaren zestig enkele jaren in de gaten te zijn gehouden, werd ik in maart 1973 opgepakt, waarschijnlijk omdat ik van de vakbond was geweest. De Orde Baru (de Nieuwe Orde van Soeharto) vond dat ik communist was en in een rehabilitatie-kamp, een herop voedingskamp, thuishoorde. In 1979 werd ik zonder proces of veroordeling vrijgelaten. Tot 1995 hield ik wel het merkteken EK (Eks Tahanan ex- gevangene) in mijn KTP (inwoners- en legitimatiebewijs). Daardoor kon ik geen normaal werk ltrijgen. Dat allemaal was mijn noodlot. Ik zal daarover niet meer zo zwaar piekeren. Ik dank Halin zeer voor de onderstand die ik krijg. Vooral de mensen in Nederland die de Indische Nederlanders hier nog steeds steunen en aan ons denken, dank ik zeer. Ik kan alleen maar voor jullie allemaal bidden voor het beste voor jullie. Ik groet jullie en lang leve koningin Beatrix.' Ofschoon het niet goed mogelijk is harde conclusies te trekken uit dit oriënterend onderzoek, kun nen er wel enkele belangwekkende hypo thesen worden geformuleerd. De veel gehoorde bewering dat de in Indonesië achtergebleven voormalige landgenoten zelf gekozen hebben voor de Indonesische nationaliteit en daarmee voor het blijven in Indonesië, wordt niet bevestigd maar, integendeel, weerspro- Surabaya, april 2000. ken. Dit blijkt uit het gegeven dat een ruime meerderheid (45 personen van de 74) om familie-redenen Indonesiër werd en niet vanwege een individuele vrije keus. Onder diegenen die zelf voor het WNI-schap kozen (22 personen, minder dan eenderde van het totaal) waren bovendien velen die dat deden op advies van de werkgever of omdat het in hun belang was, bijvoorbeeld, om hun pen sioengerechtigde leeftijd vol te maken of hun bezittingen te behouden, en in de verwachting dat de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië genormaliseerd zouden worden. Door de houding van Indonesië en vooral Nederland, dat bleef vasthouden aan Nieuw-Guinea, ver slechterden de betrekkingen echter. Dat kan verklaren dat diegenen die als vol wassene voor het WNI-schap hadden gekozen daar later spijt van kregen, namelijk nagenoeg tweederde van hen. Bij degenen die als minderjarige WNI zijn geworden en daar later spijt van He- gen, ligt het percentage lager, namelijk op eenderde. Bijna de helft van de geënquêteer den, achtergebleven voormalige landgenoten geeft aan materiële en/of immateriële schade te hebben gele den van het in Indonesië achterblijven. Aangenomen kan worden dat een groot deel schade heeft geleden van de Japanse bezetting en de naoorlogse periode. Halin ervaart dat velen tot op de dag van vandaag de materiële en psychische gevolgen ondervinden van de Japanse bezetting en alles wat hen daarna is overkomen. Bijzonder bitter wordt de houding van de Nederlandse overheid ervaren die ontkent voor het lot van deze mensen medeverantwoordelijk te zijn. In het kader van het gebaar van genoegdoening naar de Indische gemeenschap toe, kan de regering thans nog iets goedmaken. Gezien de grote steun die het werk van Halin ondervindt van de Indische mensen in Nederland, mag aangenomen worden dat deze men sen een gebaar verwachten en op prijs zullen stellen. Lezers die willen reageren op dit artikel, kunnen schrijven of bellen naar stichting Halin, de heer P. Bovens, Zoutmanstraat 23-11, 2518 GL Den Haag, tel. 070 - 346 12 85. Zie de advertentie van Halin elders in dit blad. 45 ste jaargang - nummer 8 - februari 2001 33

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 33