Christine Beij n Mijn moeder is de prinses in het midden, 1934. Vooral het markante portret van een Drentse jongen trof mij. Ik sluit het hierbij in. Wie is hij? Mijn moeder weet liet niet meer. Zij is een Beijnon, een van oorsprong Zwitserse familie die in 1752 in Indië kwam en bleef. Mijn moeder is een mooi, elegant Indisch meisje. Die natuurlijke sierlijkheid zag je tot op haar oude dag, toen ze nog steeds op volksdansen zat. Dat zag je vooral in het zwembad, als zij met haar lenige armen en haar glanzende, zwarte hoofd in de crawl- slag soepel en strak als een scheermes door het water sneed. I lonclenvangfers Christine Beijnon heet zij, ze is van Wirosari, 17 maart 1914. 1 De familie woonde later in Kemajoran. Toen ze zeventien was verloor ze haar moeder Soeniyem, van \yie zij haar schoonheid geërfd zal hebben en een dag later ook haar oudste zus Maria. I leiden waren door de cholera geveld. Christine, of Zus, zoals ze genoemd werd, zat toen op de kweekschool in Salcmha. Ze werd onderwijzeres. Ze was dol op dieren, haalde zwerfkatten en honden in huis en zelfs een eekhoorn, die zijn penetrante pis bij voorkeur bovenop het klamboenet loosde. Zus raakte in paniek als de hondenvangers in de buurt kwamen. Vanwege hondsdolheid strikten die man nen met een lange bamboestok en een lus alle loslopende die ren. Gillend, scheldend, met haar dunne vuisten beukend op de hondenvangersauto, probeerde zij die kermende honden vrij te krijgen, wat nooit lukte. Ze tekende en schilderde graag, een talent dat een oudoom van haar, Johannes Daniël Beijnon (1830-1877), in hoge mate bezat. I lij ging, wat een bijzonderheid was voor een Indo, uit door Lydia Luyten en Paul van der Put Mijn moeder is in juni verhuisd naar wat ver moedelijk haar laatste adres is: het verpleeghuis. Zoals cabaretier Ton van Duinhoven ooit opmerkte: 'Met wordt allemaal minderTijdens het opruimen voor de verhuizing vond ik forse tekeningen van haardie ik nooit eerder gezien had. Batavia naar Den Haag voor een opleiding aan de Koninklijke Academie. Schilderijen van zijn hand bevinden zich in het Tropenmuseum en Rijksmuseum te Amsterdam en in particu liere collecties. Hoogblond Mijn moeder trouwde met mijn vader, een charmante autover koper met een diepe, warme stem. Misschien had zij beter kun nen weten, autoverkopers hadden in het Indië van toen een twijfelachtige reputatie. Kort voor mijn geboorte liet hij haar in de steek - voor een ander in verwachting zijnd Indisch meisje, dat hij, voorzover bekend, wel trouw is gebleven. Met mij, kleuter Lydia, trok mijn dappere moeder naar Semarang en gaf daar les op een lagere school. Wij woonden in een pension, vanwaar mijn moeder na een tijdje uit rijden ging met iemand die daar ook logeerde. Deze hoogblonde machi nist, de Utrechter Andries van ter Beek, had de wereldzeeën bevaren en werd daarna ambachtsschoolleraar. In zijn trotse bezit, een roomkleurige Opel, reden zij zorgeloos rond door het romantische berglandschap van Midden-Java. En tenslotte reden zij, met mij, teroes door naar schitterend Sindanglaja, waar haar vader Theo Beijnon, gepensioneerd bosarchitect, een paar bungalowtjes bezat. Vanuit haar vaders huis zijn Zus en Andries getrouwd, in oktober 1941, twee maanden voordat de oorlog met Japan los barstte. Andries kwam in het krijgsgevan genenkamp. Desondanks heeft hun huwelijk ruim een halve eeuw stand gehouden tot zijn dood in maart 1995. V illalaan Tijdens de Japanse bezetting is mijn moeder vanuit Semarang, waar zij eerst was blijven wonen, tenslotte naar het berghuis van haar vader teruggegaan. Daar schreef zij tientallen brieven naar haar man Andries. Deze brieven in haar scherpe school- juffenhandschrift beginnen allemaal met 'Lieve jongen...'. Ze zijn bewaard gebleven, ze zijn namelijk nooit verzonden. Want mijn moeder wist niet in welk kamp haar man zat. In een van die brieven schreef zij dat het bij haar vader ook niet veilig was. Rampokkers plunderden het huis. Maar vader Theo en zijn kaalgeplukte familie verspreidden in de kampong en op straat het gerucht dat de dieven hun handen afgehakt zouden worden (door de Japanners)De volgende dag waren de meu- 10 moessQn

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 10