I )rc)invrie n din 11 etj e door Ineke Reuvekamp Daar stond ili voor het grote huis en keek naar binnen, de voor galerij in. Het was nog vroeg in de ochtend, zo'n In dische ochtend, waarin de nevel nog hangt met alle geuren van bloeiende planten en bomen, gemengd met de vage lucht van melasse, afkomstig van de suikerfabriek. Er was nog geen teken van leven, nog niemand te zien in het grote huis. Dit was het huis, waar mijn moeder zo vaak over verteld had. Ik herkende het in mijn droom, hoewel ik er nog nooit geweest was. Ja, misschien wel als baby toen mijn grootouders er nog woonden, voordat zij naar Soerabaja verhuisden. De voorgalerij was precies zo als ik dat wist. Het rotan zitje, de luie stoelen, de potten met palmen en varens rondom. Ik ging op een van de stoelen zitten. Opeens, daar stond ze in de deurope ning: Betty. 'Je bent dus toch gekomen.' 'Ja, ik wilde alles zo graag zien, alles, waarover je mij altijd vertelde.' Wij liepen op onze tenen het huis in, door de salon met de deftige meubels en de piano, de lange gang door naar haar slaapkamer, waar zij zich vlug verkleed de. 'Paatje en maatje zijn nog niet wak ker, het is zo vroeg.' 'En de beide jongens, waar zijn zij?' 'Die zijn in de kost in Soerabaja, dat heb ik je immers verteld.' Ik was het vergeten. We kwamen in de tuin waar alles nog vochtig was van de ochtend dauw en waar we werden begroet door de twee honden Wodan en Asta. 'Ik ken jullie wel', zei ik en legde mijn hoofd op Wodan's kop, net zoals Betty dat altijd deed. Wat was ik blij hen te zien. Betty riep de katten, Moortje en Minet, die te voorschijn kwamen ren nen. 'Moortje is toch de kat die uit de kam pong aan is komen lopen?' vroeg ik. 'Dat heb je goed onthouden', zei Betty. Daar was ook het aapje Jacky in de grote manggaboom. Ik dacht dat hij daar wel genoeg te eten zou hebben met al die mangga's voor het grijpen. Alles was er, zoals ik gehoopt had. We gingen op de grond zitten met alle dieren om ons heen. Intussen was de nevel opgetrokken en de zon scheen nu volop. Gelukkig was het in de tuin onder de bomen heerlijk koel. Zo zoetjes aan kwamen ook de gelui den uit het huis, zachte stemmen van de mensen die er woonden, gerinkel van servies en potten en pannen. 'Betty, kom je ontbijten?' Dat was oma. De dieren volgden ons, ze wisten dat voor hen ook eten klaar stond. In de grote achtergalerij stond de lange eettafel gedekt. Oma liep daar heen en weer alles klaar te zetten voor het ontbijt. 'Kijk eens, wie we daar hebben', zei oma, 'je bent dus gekomen.' We kregen elk een bord met ketan, daarover heen goela djawastroop en geraspte klapper. Mijn lievelingsont- bijt! Opa had al ontbeten, alleen zijn lege bord stond nog op tafel. Hij moest altijd vroeg beginnen op de suikerfabriek. Na het ontbijt mochten we de kippen gaan voeren en meteen kijken of er verse eitjes in het hok lagen. We kregen van oma elk een bakje en gingen met haar mee de overdekte overloop op naar de goedang. Hier gaf zij ons uit een grote baal rijst elk wat in ons bakje. Ik wist direct waar het kippenhok lag, aan het eind van de overloop, naast de keu ken op het erf. We gingen de kippenren in en strooiden daar de inhoud van onze bakjes uit. De kippen kwamen er fladde rend en kakelend op af. We keken toe hoe ze aan het eten waren en ik zong het versje dat mijn moeder me geleerd had: 'Ille-me-tille-me-tip, Het eitje dat komt uit de kip. Het kippetje komt uit het eitje gekropen, Ach moedertje, mag ik een kippetje kopen. Ille-me-tille-me-tip, Het eitje dat komt uit de kip.' moessQn 16 Ik, als baby op de motorfiets van m'n vader samen met m'n moeder bij ons thuis in Soerabaja. Daarna gingen we het nachthok in om de eieren, die de kippen 's nachts gelegd hadden, op te rapen en in onze lege bak jes te doen. 'Wat ben ik blij dat ik hier ben', zei ik. We brachten onze bakjes met eieren weer naar de goedang, waar oma alles in een eierrekje deed. Daarna liepen we door de tuin naar de voorgalerij, waar opa, even terug van de fabriek, koffie zat te drinken. Ik ging bij hem op schoot zitten, net als ik thuis ook altijd deed, en gaf hem een kus. Vanuit de voorgalerij kwamen we in de salon. Daar stond de grote djatihouten kast met het Delfts Blauw, dat ik zo goed kende en waar ik zo van hield. Soms mocht ik heel voor zichtig met de kleine figuurtjes spelen, zoals het molentje met de wieken die

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 16