Frater Vincentius leerde ons ook
bridgen, het is het spel der vorsten vond
hij. Als tien- of elfjarige bridge-te ik vaak
met hem als partner. We hadden toen
nog geen radio of tv, dus genoeg bridge
avonden om ons bezig te houden, vooral
tijdens de Japanse bezetting toen de fra
ters nog niet geïnterneerd waren. Later
op de Middelbare Zeevaartschool, de
A1ZS in Makassar, werd ik één van de
meest geliefde en populaire bridgespelers
en bridgepartners en haalde mooie prij
zen. Op de zeevaartschool moesten we
behalve leren dansen en converseren ook
leren bridgen, dat laatste hoefde ik dus
niet meer te leren.
Cabaretavonden
Op de Fraterschool vond ik een nieuwe
kameraad, die August Lenting heette.
Wij werden zulke boezemvrienden dat
wij vaak, als we samen liepen, de twee
Augusten werden genoemd. Toen de
oorlog met Japan uitbrak en zijn moeder
hem terugeiste, huilde ik en kon drie
dagen lang geen voedsel door mijn keel
krijgen.
Een van de grote jongens probeerde eens
weg te lopen van de Fraterschool en toen
hij door een van de fraters werd gegre
pen, kreeg hij in mijn bijzijn, ik was toen
tien jaar oud, zo'n pak slaag dat ik het
van de schrik in mijn broek deed.
Ons eten in het tehuis bestond uit rijssta-
fel als middag- en avondeten en brood
als ontbijt. Voor het middageten moesten
we eerst het Angelus bidden en voor het
avondeten hadden we het Rozenhoedje
dat met het Angelus werd besloten.
Alleen met de bedienden en de kebon
mocht Maleis gesproken worden. We
sliepen afdelingsgewijs in grote zalen op
ijzeren ledikanten met zeil in plaats van
bultzakken. Alleen de grote jongens van
de vierde afdeling sliepen op bultzakken.
De fraters sliepen in ijzeren ledikanten
met bultzak, goeling en klamboe. Ja, ver
schil moest er zijn. 's Middags na de
lunch was het verplicht rusten. De fra
ters liepen rond in hun witte toog met
een zwarte crucifix om de nek. Ik vond
ze er altijd deftig en geleerd uitzien,
vooral als ze hun brevier lazen. Toen
kwam op de tiende mei 1940 het bericht
dat Nederland door de Duitsers werd
overrompeld. Voor de Hollandse fraters
werd het een beroerde tijd, zij waren ver
stoken van berichten uit hun moederhuis
en van familieleden in Nederland. De
militairen kwamen uit Soerabaja in
Probolinggo en deden schietoefeningen
aan het strand. Ze schoten met lucht
doelgeschut op doelen, die door vliegtui
gen uit Singosarie werden gesleept. Ze
werden ingekwartierd in een gebouw,
een verlaten school voor Inlandse ambte
naren, tegenover het tehuis aan de grote
postweg. De militairen voetbalden tegen
ons in het tehuis en gaven cabaretavon
den in onze houtloods.
Vloeken
De oorlog met Japan begon niet lang
erna, op 8 december 1941. We groeven
schuilloopgraven tegen bombardementen
die nooit kwamen, kregen vaak bezoek
van de stadswacht en liepen rond met
zakjes, gevuld met watten voor onze oren
en stukjes rubber voor onze tanden. Op
18 maart 1942, tien dagen na de capitu
latie van het Nederlands-Indisch gouver
nement, kwam het Japanse leger
Probolinggo binnenrijden. Alle
Nederlandse notabelen werden uit hun
huizen gezet, zo ook meneer Noe de
assistent-resident die geïnterneerd werd.
Zijn vrouw en kinderen moesten in
Oemboel, een niet meer werkende sui
kerfabriek, wonen om later ook geïnter
neerd te worden. Daar de Europese
scholen eind maart gesloten moesten
worden, kwamen de twee jongens Noe
praktisch iedere dag bij ons spelen. Zij
waren jongens van mijn leeftijd, beiden
hoogblond en konden vloeken als ketters,
wat natuurlijk niet door de fraters
gewaardeerd werd. We kregen vaak op
ons dak van de fraters omdat we de twee
jongens boos maakten, om ze heerlijk
(voor ons) te horen vloeken. Dat vloeken
hadden ze waarschijnlijk van de mensen
van de stadspolitie geleerd, wiens kazer
ne en hoofdbureau naast het paleis van
de assistent-resident gelegen was. In het
begin waren de Japanse soldaten erg
vriendelijk. Mij werd verteld dat
Japanners erg veel van kinderen hielden.
Ze probeerden hun Maleis op ons te
oefenen, wat natuurlijk misplaatst was,
daar wij in het tehuis nooit Maleis moch
ten praten.
Vervreemding
Maar niet lang daarna werden wij door
hen en door de Inlanders officieel tot vij
and verklaard. Omdat we geen school
meer hadden, maakten we iedere och
tend lange wandelingen door de stad en
door de rijst- en rietvelden. De wandelin
gen door de stad werden spoedig
gestaakt, omdat wij iedere keer als wij
een Japanner met een zwaard tegenkwa
men diep moesten buigen en ook omdat
wij door de inlandse kinderen als blanda
boesoek en blanda asoe werden uitge
scholden. Ik kon als elfjarige die vijandig
heid van de inlanders moeilijk begrijpen
en had moeite die te verwerken. Als een
halve Javaan hield ik er een trauma tot
ver na de oorlog aan over. De fraters ble
ven illegaal lesgeven op school, maar
werden spoedig verraden. We maakten
daarna weefgetouwen op machines, door
een Chinese fabrikant geleverd. De weef
getouwen brachten enige inkomsten voor
het tehuis. De bakker werd afgezegd en
frater Calixtus bakte ons eigen brood.
1942 was het jaar dat ik heel langzaam
en bij stukjes en beetjes van mijn geboor
teland begon te vervreemden. Ik hield
niet meer van Indië en zijn bewoners en
besloot na de oorlog (maar hoe?) zo
spoedig mogelijk naar Nederland, het
land van mijn 'ouders', de fraters te
gaan. Een jaar na de Japanse inval, wer
den de fraters bevolen zich op de soos te
melden om van daaruit geïnterneerd te
worden. We namen allen afscheid van de
elf fraters en we waren er van overtuigd
dat de oorlog niet lang meer zou duren
en wij spoedig weer het leventje in het
tehuis zouden kunnen voortzetten.
Goede opvoeding'
Sommige van de fraters zag ik later terug
in het voormalige Marinekamp in
Malang toen George en ik door de pag-
ger van het kamp gingen gluren. Twee
nonnen van het meisjesweeshuis aan de
Herenstraat en Zeestraat kwamen bij ons
toezicht houden, maar onze grote jon
gens vormden een bestuur om de dage
lijkse zaken gaande te houden zoals alles
op tijd doen en zelfs het bidden van het
rozenhoedje. Ook moesten we afdelings
gewijs corvee doen, want zo werd
gezegd, als de fraters weer terug komen
moet alles er schoon en glimmend uit
zien. Wij, de kleine jongens, vonden de
grote jongens geweldig, omdat zij die
verantwoordelijkheid durfden aan te
gaan en wij hadden het grootste plezier.
Het was een bewijs van de goede opvoe
ding en training die wij van de fraters
gekregen hadden. Zes maanden nadat de
fraters het kamp in moesten, was het de
beurt aan de zusters. Weer moesten we
afscheid nemen van onze verzorgsters.
Een katholiek Javaans echtpaar, meneer
en mevrouw Agoes, kwam bij ons toe
zicht houden. Ze konden niets anders
doen dan langzaam aan het weeshuis
sluiten. Wij werden allen naar het meis
jesweeshuis overgebracht en van daaruit
werd voor ieder van ons een familie
gezocht waar we werden ondergebracht.
George en ik gingen terug naar de fami
lie Lecerff in Malang. Dat was het einde
van mijn Probolinggo jaren.
45 ste jaargang - nummer 9 - maart 2001
25