O
Het verhaal
van een
^eluhsschot
door Arakiel Chetter Vardon
Begin juni 1929 moest ik, onder
meer om rijst te koopen voor mijn
koelies, te Boeleleng zijn. Om
daar te koomen moest ik van mijne
woning op het klapperland Sedang aan
den voet van den heuvel genaamd 'De
Sendang' op de noordkust van West-
Bali, eerst anderhalf uur in Oostelijke
richting langs de kust loopen tot
Goenoeng Goendoel (de Kale Berg), een
aan zee gelegen gehucht, waar de eigen
lijke weg naar Boeleleng begint. Daar
stond in een primitieve garage op het erf
van een waronghouder mijn trouwe
Fordje gestald, waarmede ik dan de res
terende 50 km van mijn reis in vijf kwar
tier zou afleggen.
Toen ik te Goenoeng Goendoel
wat in bedoelde warong zat uit te
rusten van mijn wandeling in de
felle zon, vernam ik dat in den afgeloo-
pen nacht daar vlak in de buurt een
paard door een tijger was aangevallen.
Het roofdier had het paard van achteren
besprongen, maar dit was er vandoor
gegaan, zij het dan ook met zware won
den in de billen, waar de tijger zijn ldau-
wen in geslagen had.
Mooiere gelegenheid om een tijger te
schieten kon zich niet voordoen. Ik kocht
voor een paar rijksdaalders een klein veu
len om als lokaas te dienen en liet dit
door een mij bekende Balinees,
Baboedin, vastbinden op de plek waar
's nachts het andere paard was aangeval
len. Meteen zond ik een boodschap aan
den opzichter van mijn perceel,
Johannes, om mijn Everready en eenige
andere benoodigdheden naar Goenoeng
Goendoel te brengen, een 'tampatje' (zit
plaats) in een boom te maken dicht bij
de plek waar het veulen was vastgebon
den en dan te wachten tot ik van
Boeleleng terug zou zijn over eenige
dagen.
Ik zelf ging door naar Boeleleng, maar
zou zoo spoedig mogelijk terugkomen en
ik gaf order dat men in den tusschentijd
den tijger niet moest verontrusten. Te
Boeleleng leende ik van een familielid
een 9 millimeter-Mauser, waarbij ik tien
halfmantel patronen kreeg.
Toen ik vier dagen later terug
kwam te Goenoeng Goendoel,
trof ik daar Johannes aan met
alles wat ik noodig had en ik hoorde van
hem dat gedurende mijn afwezigheid wél
eiken avond apen geschreeuwd hadden
in de nabijheid van het vastgebonden
veulen en dat het roofdier dus vermoede
lijk wel vlak in de buurt was, maar dat
het paardje nog niet was aangevallen.
Daar wij blijkbaar te maken hadden met
een tijger, die wel trek had in een paarde-
Huifje, maar te bang was om het veulen
aan te vallen, - misschien had hij nog een
min of meer onaangename herinnering
behouden aan zijn aanval op het paard
eenige dagen tevoren en had dit hem bij
die gelegenheid eenige stevige trappen
toegediend, - besloot ik den vleescheter
over het doode punt heen te helpen en
schoot ik het veulen dood.
Dit hielp, en 's nachts daarop had er een
geduchte smulpartij plaats, nog opgeluis
terd door het harmonische geschreeuw
en gejoel van alle ter plaatse aanwezige
apen. Den volgenden ochtend wezen de
sporen uit dat er niet minder dan drie tij
gers, een zeer groote en twee Heinere,
aan het souper hadden deelgenomen.
m niet te laat te komen Hom ik
daarop 's middags om twaalf uur
al in de door Johannes vervaar-
Portret van Arakiel Chetter Vardon.
digde primitieve jachtstelling. In een gen-
delboom, vlak bij de plek waar het
cadaver lag, op geen honderd meter
afstand van bedoelde warong had
Johannes op een meter of vier boven den
grond een gevorkte tak ontdekt, waarvan
hij de vork had belegd met eenige takken,
welke hij daar met plantenvezels op had
vastgebonden. Door een paar leege goe-
niezakken op dit bouwwerk neer te leg
gen, wist ik de ongeriefelijkheid van deze
zitplaats, waarop ik misschien vele uren
zou moeten doorbrengen, althans eenigs-
zins te verminderen.
De boom was zoo dicht bebla-
derd, dat een voorbijganger, ook
al had hij oogen als een valk, mij
daar onmogelijk kon zien zitten. Vanuit
mijn schuilplaats kon ik echter zeer goed
zien wat er buiten voorviel. Na hun copi
eus avondmaal hadden de roofdieren
blijkbaar niet de minste haast om weer te
gaan schransen. Om twaalf uur 's nachts
was ik zoo stijf als een hout, maar niets
wees er nog op dat een van de tijgers in
de buurt zou wezen. Ik dacht er dan ook
sterk over om de zaak op te geven en
terug te gaan naar de warong, maar
besloot tenslotte toch maar daarmede
nog een uurtje te wachten. En jawel, om
ongeveer één uur bracht een geluid, alsof
er een groot beest in aantocht was, mij in
hevige spanning. Het kon een tijger
wezen, maar het was evengoed mogelijk
dat de karbouw, welken ik 's middags
daar in de buurt had zien rondloopen,
mijn kant uit kwam.
Onbewegelijk bleef ik zitten, geen
geluid hoe gering ook mocht
mijn aanwezigheid verraden.
Weldra kwam het beest naderbij en toen
het bij het kadaver gekomen was, werd
alle twijfel opgeheven; het was de tijger.
Duidelijk hoorde ik het Haken van de
beenderen tusschen het geweldige gebit.
Toen de maaltijd in vollen gang was,
drukte ik op het knopje van mijn
Everready, waarna zich een imposant
schouwspel voor mij vertoonde. Vlak
beneden mij stond een enorme konings
tijger van het kadaver te vreten. Het dier
liet zich door het electrisch licht geens
zins van de wijs brengen, maar at rustig
door. Ik mikte precies tusschen de
oogen, maar juist toen het schot afging,
draaide de tijger zijn kop een beetje om,
zoodat hij het felle licht niet meer in de
oogen kreeg.
Later bleek, dat hij mij daardoor een
prachtschot bezorgd had, want nu trof ik
hem in zijn oor en hij viel als een blok
neer achter het paard, waar hij onbe
weeglijk bleef liggen. Op het oogenblik
wist ik echter natuurlijk niet precies, waar
ik hem geraakt had en daarom bleef ik
den stralenbundel op hem gericht hou
den, Haar om, als hij mocht trachten op
te staan, een tweede schot op hem te los
sen. Gelukkig bleek dit niet noodig en
kon ik na eenig wachten het electrisch
licht uitdooven.
Het verhaal van een geluksschot' is oor
spronkelijk verschenen in de Java-bode van
14-15 april 1937 en geschreven door
Arakiel Chetter Vardon (1880-1947).
moessQn
40