Bloe sein
Deze foto vond de redactie in het foto-archief van Moesson, zo maar op goed geluk. De oudere vrouw met het lange
haar zal waarschijnlijk wel de huishoudster zijn van baas Drost.
Djajan was een kleine, maar mooie
onderneming en als de koffie in bloei
stond, was het helemaal prachtig. De
witte bloemen stonden dichtbij elkaar
bovenop de takken, ingebed op de
prachtige, donkergroene, leerachtige bla
deren. De lucht was dan bezwangerd
met een sterke, zoete geur. Als je het niet
wist, zou je denken dat er sneeuw was
gevallen, want het was wit zover het oog
reikte. Dat duurde een maand of wat,
dan begonnen de sneeuwwitte bloemen
te verschrompelen en af te vallen. Er
kwamen kleine, groene bolletjes te voor
schijn, die met de tijd rijpten. Als er
donkerrode bolletjes vielen te ontdekken,
begon de pluk.
De pluk werd altijd door vrouwen
gedaan, want die waren voorzichtiger en
handiger om alleen de rode besjes uit te
pulleken. Ondertussen deden ze zich te
goed aan de peteh Tjina, tot er geen
peultje meer aan de boom hing. Dat ging
zo door tot alle koffie geoogst was. Al die
keuvelende pluksters gaven een beetje
afwisseling aan de stilte van de dag.
Het grootste gebeuren in mijn herinne
ring was de komst van mijn tante Emma
en oom Herman Weichelt, jongere zus
en broer van mijn moeder. Ze kwamen
vanuit het warme Semarang om een
koude neus te halen. Ik wist nergens
van, tot op een dag twee ruiters het erf
op kwamen rijden en zij dat waren. Voor
mijn moeder was dat natuurlijk heel fijn
en het doorbrak een beetje haar eenzame
leven. Hoewel de baas alles er aan deed
om ons leven wat aangenamer te maken,
in de vorm van muziekavondjes met lek
ker eten en geregelde picknicken, zijn we
uiteindelijk toch weggegaan. Mijn vader
ging in de rijstpellerij van de heer Ivroh
werken in de Oosthoek.
Langsepbomen
De eerste tijd was mijn vader in
Temoegoeroeh gestationeerd, dichtbij
Djatiroto en van daaruit kreeg hij een
standplaats in een fabriek in Tjiloering,
dichtbij Genteng. Ons huis was daar
ingeklemd tussen de fabriek en de
droogvloer aan de ene kant, en aan de
andere kant de kamarans (woonruimte
van het werkvolk). Ernaast stroomde een
kali. Voor op het erf stonden drie grote
langsepbomen. Langsep is eigenlijk het
broertje van de doekoe, maar lang zo
lekker niet. Een gedeelte ervan ging naar
het volk, want zij oogstten de goudgele
trossen vruchten. Voor hen was het dan
feest, want geld voor het kopen van
vruchten hadden ze niet. Ze kwamen
doodarm uit Madoera aan en wisten
door hard werken iets beters te bereiken.
Het waren gelukkig harde werkers, maar
ook zeer vlug met hun mes. Mijn vader
moest zowat iedere dag een ruzie
beslechten. Totdat er op hem een aan
slag werd gepleegd.
Toen was de maat vol voor mijn moe
der, die altijd duizend angsten had uitge
staan en verhuisden we naar Genteng.
Daar begon ze een apotheek en opende
een particulier schooltje, waar ze aan
Chinese en Indische kinderen
Nederlands leerde.
Later verhuisden we naar Glenmore.
Daar werd een lagere school geopend
waar mijn broer en ik makkelijker naar
toe konden komen. Op die school heb ik
nog zes gelukkige jaren mogen door
brengen. Daar denk ik nog met plezier
en een tikkeltje weemoed aan terug.
45 ste jaargang - nummer 9 - maart 2001