foibpht/c Over h i aaien PERIKELEN moessOn Van alle dieren lenen haaienkrokodillen, gif- en wurgslangen en spinnen zich hei hest voor tv-documentaires, vind ik. Nel is het daar niet mee eens, daarom wordt hier op gezette tijden hevig slag geleverd om de afstandsbediening. Van die diersoorten krijgt de haai van mij trou wens de hoogste plaats op het ereschavot. De krokodil mag een treetje lager en de rest moet maar onder elkaar uitmaken wie op de derde plaats komt. Zal de anaconda we! zijn. iets is zo imponerend als het beeld van een soepel door het water glijdende haai. Vooral als je ziet hoe makkelijk hij, op topsnelheid komend, zijn prooi grijpt en in een orgie van geweld aan flarden scheurt. Dan besef je hoe nietig je bent en begrijp je ook meteen waarom die gestroomlijnde gewel denaar zich miljoenen jaren heeft kunnen handhaven. En dat ook nog zonder noe menswaardig aanpassen en bijslijpen van zijn karakteristieke kenmerken. Wat wij niet kunnen zeggen, met onze steeds verder ontwikkelde kunstgrepen en hulpstukjes. In 't echt Het respect voor haaien, dat ik met menig een deel, zit er al heel lang ingebakken. Om precies te zijn vanaf 1937, toen ik voor het eerst van m'n leven haaien in 't echt heb gezien. Dat was bij Lhok Nga - spreek uit gewoon 'loknja' - in de buurt van Kotaradja. Het eerste exemplaar dat ik zag, was een dikke meter lang en zat ver strikt in een sleepnet, dat Atjehse vissers met een beetje hulp van mij en een paar vriendjes het strand op hadden getrokken. Het dier spartelde bij het leven, maar dat duurde maar even, want de vissers sloegen hem vrijwel onmiddellijk de hersens in. Dat was geen leuk gezicht, maar misschien waren ze nijdig omdat hij hun net had beschadigd. Van de tweede haai heb ik alleen een klein stukje gezien. Dat gebeur de ook daar, op de zelfde dag. Ik kan me nog goed herinneren dat we aan het ravot ten waren, toen iemand plotseling begon te schreeuwen en tegelijkertijd naar een plek in zee wees. Na enig turen zagen we de beruchte driehoekige rugvin op onge veer honderd meter van het strand. Een afstand van niks voor een haai. Die over brugt zo'n eindje in een oogwenk. De zee was rustig, daardoor konden we goed zien hoe de haai op z'n dooie gemak heen en weer koerste, alsof hij etalages met vlees waren aan het bekijken was en nog geen keus kon maken. Maar het kan ook zijn dat het de moeder van die gevangen haai was, en ze gezien had hoe wij haar jong uit het water hadden gesleept. Hysterie Omdat ik nog te jong was om de ernst van de situatie te onderkennen, verbaasde ik me over de opwinding die de verschijning van die vin teweeg bracht bij de volwasse nen. Een gemoedstoestand die zelfs over ging in een afschuwelijke hysterie, toen de vin als bij toverslag verdween. Moeders raakten van de kook en sleurden hun kroost uit het water en een paar koene vaders posteerden zich op enkeldiepte in de branding en speurden met de hand boven de ogen de hele zee af. Zonder iets te ontdekken, want de vin was weg en bleef weg. Vermoedelijk was die haai gewoon weggezwommen. Achteraf bezien een groot geluk, want voor hetzelfde geld was hij of zij ongezien dichterbij gekomen, zoals een onderzeeër een convooi besluipt. Het nerveuze gedoe op dat strand heeft toen een onuitwisbare indruk op me gemaakt. En op ma, want die wilde daarna nooit meer naar Lhok Nga, al was het daar bijna paradijselijk mooi. Ze gaf de voorkeur aan Oleh Leh. Daar had je tenminste een haaienhek, een ijzeren omheining die er door roest en stormschade niet echt gerust stellend uitzag, maar waarbinnen je je toch een beetje veilig waande. Behalve als je een eindje buiten dat hek een paar van die lugubere vinnen zag. Dacht je met angst en beven aan mogelijke gaten. Emmertje en schepje Het avontuur dat ik bij Oleh Leh heb beleefd, zal ik niet licht vergeten. Het was afnemend tij. Me als ongeoefend zee zwemmer aan zo'n weke strandbal vast klemmend, lag ik te mijmeren over een carrière als stokerolieman op de wilde vaart en merkte niet dat ik afdreef. Totdat ik plotseling in de gaten kreeg, dat de grote mensen op het strand wel erg klein waren geworden en ik al vlakbij het haai enhek was. Die grote mensen hadden niets door en tot overmaat van ramp bleek mijn beenslag niet sterk genoeg om me in veiliger wateren te brengen. Hierdoor raakte ik zo beduusd dat ik ver gat om hulp te roepen. Hele scholen haaien kwamen me voor de geest, maar gelukkig was er een zwaar besnorde baantjestrekker die zag dat ik in dood snood verkeerde. Met enkele forse crawl- slagen kwam hij naderbij, pakte me bij m'n enkels en duwde me onder het uit stoten van een hatelijk: 'Hou die spillebe nen stijf!', de goede kant uit. Kon hij ook niet nalaten me nóg een steek onder water te geven toen we eenmaal vaste grond onder de voeten hadden. 'Doe me een lol en ga voortaan met je emmertje en schepje op het strand spe len, slome donder', hijgde hij. En om me helemaal kopje onder te duwen: 'Als je hier niet uitkijkt, trekt de stroming je naar Poelau Weh en van daaruit dwars door Straat Malakka naar de overkant. Als de haaien er geen stokje voor steken, ha ha ha!' Na de lunch, als Nel boven haar schoon heidsslaapje houdt en ik beneden op de bank naar een haaiendocumentaire lig te kijken, zie ik soms de druipende walrus snor van die baantjestrekker weer voor me, met op de achtergrond een paar vin nen. Gaan m'n nekharen recht overeind staan. Schiet me ineens te binnen dat er voor de oorlog bij Lhok Nga een Atjeher rondliep met een medaille. Had hij gekre gen omdat hij een paar Europese badgas ten van de verdrinkingsdood had gered. Heeft hij later misschien wel een beetje spijt van gehad. 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 18