Het begon in 1949 met makkelijk
toegankelijke kraters van
Tangkuban Prahu en
Papandayan en andere bergen van de
Priangan. Toen de Gedeh vanuit de berg-
tuin Cibodas met hortulanus Schröter en
enkele anderen. We sliepen in een tentje
bij Kandang Badak, het zadel tussen
Gedeh en Pangrango waar Junghuhn een
eeuw terug nog neushoorns noteerde. Wij
zagen alleen pantersporen: rond de tent
toen we wakker werden!
Panter
Wat een uitzicht vanaf de kraterrand.
Recht beneden ons de rokende kraters en
achter ons de stille aloon aloon, een met
Javaanse edelweiss begroeide oude caldera.
In het noorden de Java zee met de koraal
eilandjes in de baai van Jakarta als spel
denknoppen, haarscherp; in het zuiden de
branding van de Indische oceaan en west
oost een reeks vulkanen zich verliezend in
wazig verschiet. Het zou Schröter's laatste
tocht worden - een rampokpartij van de
Dl op de bergtuin overleefde hij niet. In
die jaren was het nog niet overal veilig te
gaan, nu is dat wel het geval en wat slan
gen en wilde beesten betreft, dat zijn
indianenverhalen, althans op Java. M'n
eerste panter op Java zag ik pas een paar
jaar later, terug op de Welirang. Er was die
dag een totale zon-eclips en de desabevol
king bleef veiligheidshalve maar thuis. Et
ging dus alleen en genoot in het
Cemarabos van de vreemde duisternis
toen de zon verdween en passeerde, ver
traagd, bij de afdaling laat in de middag de
plaats waar de zwavelhalers vaak bivakke
ren: niet ver van het pad stond een panter
en grauwde lelijk naar me. 'Apa boleh
buat', doorlopen maar en geen oogcon
tact! Daarna volgden nog vele tochten,
met studenten naar de Merapi, de
Semeru. Op Sumatra de Kerinci, de
hoogste van allen (3805 m), vanuit de
Kayu Aro theetuinen (hij was nog in erup
tie ook). In de Molukken zijn ze niet zo
hoog, maar de tocht erheen per vlerk
prauw overzee of per bamboevlot op de
rivier, tja, dat doet je wat. Meest beperk ik
me tot toppen boven drieduizend meter,
niet uit snobisme, maar omdat je dan echt
de berg 'proeft'.
Er op af!
Ligt de vulkaan van je keuze ver weg, dan
begint de tocht vaak in een bus die je voor
een minimaal bedrag met een duivelse
vaart honderden kilometers weg brengt.
Met de nachtbus spaar je nog een hotel uit
ook! Dichter bij je doel, op kleinere wegen,
ga je met de opvolger van de 'opelette', de
Colt. Je betaalt per plaats, alhoewel dat
laatste een relatief begrip is: 15 tot 17 pas
sagiers zijn geen uitzondering, compleet
met bagage van manden groenten, leven
de tóppen en geiten. Moet je eruit dan
roep je 'kiri' (links) waarna aan de linker
kant van de weg wordt gestopt. Behalve de
sopir is er steeds een 'kne' (knechtje, hulp
je) dat overal luidkeels het reisdoel afroept.
Het is dan wel een weet dat 'Brr' Jember
betekent, 'Sbosbo' Wonosobo en 'Soke'
Besutó. Je wordt steeds heel behendig in
de juiste Colt geloodst (en niet in die van
de concurrent). Aan het einde van de rit
moet je wat eten in een gezellige en hygië
nisch dubieuze 'warung cowboy'. Hier is
de laatste kans tot provianderen. Gaat er
naar de hoogste desa geen Coltlijntje dan
ben je gedwongen zo'n ding af te huren,
waarbij kennis van de taal en stijlvol afdin
gen essentieel zijn. Ten slotte arriveer je in
het koele bergdorp, overdag omringd door
mensen of 's avonds als iedereen slaapt. Je
eindigt in het huis van dorpshoofd of gids.
De klim
De tocht vanaf de hoogste desa neemt
meestal zo'n vier tot zeven uur. Slechts
enkele bergen (bijvoorbeeld de Semeru)
eisen een meerdaagse tocht. De keuze is:
klimmen bij dag of bij nacht. In het eerste
geval zie je meer van het bos, maar de lage
klim is heet, de kans op regen tijdens de
westmoesson groot en de lange nachtwake
bij de bosgrens koud. Klimmen 's nachts
heeft sfeer, vooral bij heldere maan. Steeds
meer lichtjes van dorpen rondom en ste
den ver weg vergezellen je omhoog. Het
pad gezocht, vroeger met een bamboe
flambouw met petroleum en een dot
katoen, nu met een kille, maar lichtsterke
lampu senter. Zelf kom ik graag laat in de
middag in de desa aan, regel met dorps
hoofd een gids, eet een hap rijst, omong
wat met de dorpelingen, rust wat op de
baleh-baleh. Nuttige informatie: hoe lang
is de tocht, moet er nog gerintist (gekapt)
worden, is er water onderweg? Op een
pondok of berghutje hoef je niet te reke
nen: van de weinige die er ooit waren, is
zelfs de herinnering verdwenen.
Afhankelijk van de duur van de klim ver
trek je dan in de loop van de avond of
rond middernacht. Een uur of wat rust
buiten de wind bij de bosgrens, je war
mend bij 't kampwaur en dan voor de dag
aanbreekt naar de top. Voordien heeft
vaak, ongemerkt, een oudere drager of
gids een kleine offerande gebracht op een
plek waar misschien nog een steen of oud
beeldje staat. Want ongeacht het geloof
vertelt een klein hindoeïstisch plekje in hun
hart dat de toppen de zetels der Goden
zijn en die moeten worden geëerd.
Gepaste deemoed daarom en geen ruwe
taal: de vertoornde goden zouden met
wolleen het uitzicht kunnen benemen of
andere rampspoed brengen.
Liassen
Het bos eindigt vrij plots bij de door de
wind gekromde kleine bomen, dan volgen
de struiken en bloemen van de bergvege-
tatie. GeleideEjk komt dan de rots die
varieert van losse as waarin je twee stap
pen klimt en één teruggfljdt (goed om
rutschend af te dalen) tot vertótte as die
makkelijk klimt en verweerde lava; ruw,
scherp en oneffen. Soms volgt na de klim
nog een afdaling in de krater of een
bezoek aan een stikvallei of solfataar. Daar
is het gesteente door gassen vaak brokkeflg
en rot, terwijl films en eventueel touw kun
nen worden aangetast. Voorzichtigheid is
hier geboden: eerst goed informeren,
alleen in kleine en bekende aantallen lopen
en dan ruim afstand houden. Zo kan
indien nodig direct hulp worden geboden.
Daar de gassen zwaar zijn, steeds de ter
reinruggen volgen en wachten tot een paar
uur na zonsopgang de turbulentie eventu
ele gasconcentraties heeft verdund. Ben je
niet zeker: blijf er dan weg, zeker als je
alleen bent. Maar een eruptie meemaken -
liefst op veilige afstand - is natuurlijk wel
een belevenis, al kom je half verstikt door
de as terug en met je berookte bril op half
zes!
East is West
In 1929 werd de Indische Vereeniging
voor Bergsport opgericht. Weldra waren
er 240 leden, in de crisisjaren zakte dat tot
114 (1934) en in 1939 steeg het aantal
weer tot 277. Er waren afdelingen in
Batavia, Bandoeng, Buitenzorg,
Semarang, Soerabaja en Sumatra's west
kust. Men had consuls, verhuurde tenten,
beheerde enkele berghutten en gaf jaarlijks
een kalender uit. Twee maal per jaar ver-
32