Éücliscli-N ëtlerlalitlèë'Poë 'De wegen ,v* jl Villi L i* i P Moesson wil graag meer aandacht schenken aan poëzie over Indië. Vanaf nu zal iedere maand een gedicht opgenomen worden. We hekken Bert Paasman en Peter van Zonneveld, die een Spiegel van de Indisch- Nederlandse Poëzie samenstellen, kereid gevonden om een keuze te maken. Jan Prins (1876-1948), pseudoniem van de marine-officier C.L. Schepp, schreef vooral poëzie over het Indische landschap. Het gedicht 'De wegen' is afkomstig uitzijn bundel Verschijningen (1924). Alom, in 't Javaansche land, gaan de wegen, - gaan de wegen donkerte in en zonnebrand. Waartoe, waartoe voeren zij? Tot de verten, - tot de verten van de kim, en daar voorbij. En tot de verheven rust der geweldige vulkanen gaan zij op vanaf de kust. Hoever men ze langs kan gaan? Tot het einde, - tot het komend einde zelf van dit bestaan. En waar men zich vindt gebracht? Voor de stilte, - voor de koele diepe stilte van den nacht. Eenmaal is een wandelaar, zegt men, langs de late wegen 't avond-hoogland in gestegen tot den verren zoom, vanwaar men de wereld overziet. Telkens hooger klom zijn lied, en nog lang, nog lang nadien heeft zijn klare stem geldonken. Niemand heeft hem weergezien. Maar bij tijden, naar men zegt, als zich de avond zonnedronken, - zóó een pauw, die staat te pronken, wijd over de wolken legt, als nabij den kraterrand schaduwen en vreemde schimmen de verlatenheid beklimmen waar de roode zon in brandt, ziet men in die wildernis over hellingen en holen eenzaam een gestalte dolen... En opeens wordt men 't gemis zich bewust van wat in 't leven nimmer te verwerven is. Jan Prins

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 51