Het Christelijk Tehuis te Soerahaja
Onze wreedzame jeugd
doorJ.L. Weijgers
De familie Wijnen Riems runde
een internaat voor kinderen uit
de cultures. Ook wezen en kin
deren van gescheiden ouders
konden er onderdak krijgen,
liet grote huis aan de Emhong
Malang nummer 43 te
Soerahaja kan ik me nog heel
goed herinneren.
Het was een oud Indisch gebouw en
bestond uit een grote voorgalerij met
pilaren. Een marmeren vloer bestreek
de hele breedte van het huis.
Daarachter in het midden een zeer
brede gang met links en rechts vele
door Sinjo Petah
Ach ja, onze vooroorlogse jeugd was
toch wel geweldig, dat blijkt wel uit de
vele verhalen die we lezen in Moesson.
Het waren leuke, vreedzame en zorgelo
ze jaren, maar was dat eigenlijk we! zo?
Als kind werd je al gauw op de hoogte
gebracht van het bestaan van een God of
Allah en een Heilige Geest. Maar ook van
andere goden, godinnen en niet zulke hei
lige geesten. Die ene God woonde in de
hemel en verwachte dat je altijd goed was.
Als je rotte dingen uithaalde, dan zou Hij
je straffen. Hel of vagevuur stond je te
wachten als je dood ging, dus het duurde
gelukkig nog wel wat jaren voordat dat
gebeurde. Die andere goden, godinnen en
geesten woonden overal: op het kerkhof, in
donkere hoeken en gaten, in de waringin
bomen, in goenoengs, kali's, zeeën en soe-
moers, noem maar op. Die lieden wilden
niet wachten tot je dood was, maar wilden
je nu te pakken krijgen, of je nu goed of
slecht was.
kamers, waar de Internaat-kinderen
sliepen. In de gang stonden tafeltjes
met elk een stoel, waar velen 's avonds,
voor het eten, hun huiswerk moesten
maken. De heer Wijnen Riems surveil
leerde altijd. In deze grote gang werden
Natuurgoden en plagen
Iedereen kent die verhalen toch wel, van
het spook met een gat in haar rug, die
's nachts door de oetan scharrelt op zoek
naar mannelijke buit of van de godin van
de Indische Oceaan - na een lange tocht
van Semarang naar Parang Tritis (zuid
kust) konden we daar niet eens gaan
zwemmen, vanwege die godin die je liet
verzuipen als je het toch deed!
Andere natuurgoden en godinnen zorgden
voor wat afwisseling in de vorm van aard
bevingen, bandjirs of onweersbuien met
veel bliksem. Je moest dus altijd op je
hoede zijn en om die luitjes in toom te
houden, werden er selamatans gegeven of
mertjons afgestoken.
Dan waren er die andere onzichtbare pla
gen, te weten bacteriën, pest, malaria,
tyfus, cholera, bloedvergiftiging (de jodi-
umtles kent iedereen wel). Je mocht niet
van de warong eten, je mocht niet in de
kali zwemmen, je moest overal voor
oppassen - al die dingen die je wilde doen
en stiekem toch deed, mochten niet.
Brnatangs en kinderrovers
Om maar niet te spreken over het gedierte
waar je voor moest uitkijken: slangen,
schorpioenen, muskieten, vliegen, bloed-
op zondagmiddag tegen een uur of vijf
alle stoelen neergezet, en vond daar de
zondagsdienst plaats. Zelfs een zang
koor ontbrak niet. Eén van de bezoe
kers kwam, vanwege zijn handicap op
een draagbaar binnen om de dienst bij
zuigers, tokeh's, et cetera. En dit was in de
stad! In de oetan waren er ook nog die
grote gevaarlijke binatangs waar de plan
ters, houtkappers en jagers mee te maken
hadden. We kennen die verhalen ook, de
een nog sterker dan de andere, over tje-
lengs, matjans en zelfs bantengs.
Maar ook het menselijke element kon
gevaar opleveren. Er waren kinderdieven
die je als slaaf verkochten, zo werd ons
verteld. Maar er waren ook gewone die
ven, moordenaars en rampokkers en bede
laars met verschrikkelijke ziekten.
Sommige mensen hadden een verbond
met de spirituele- of geestenwereld en dat
was ook iets waar je rekening mee moest
houden. Door voor een paar gulden een
vloek over ze uit te spreken, konden ze je
vijand om zeep helpen of een ongeluk of
een ziekte laten krijgen. Als je dacht dat
iemand een vloek over jou had uitgespro
ken, kon je door goena-goena voor een
paar gulden weer een tegenactie beginnen;
een gezegende boel.
Je vraagt je af hoe wij als kind daar alle
maal door heen zijn gekomen en het nog
leuk vonden. Ik denk omdat er zoveel
goede mensen waren die voor je uitkeken;
er zoveel dingen waren die je niet mocht
doen en die je stiekem toch deed!
In Holland aangekomen was het toch wel
saai - geen momoh's, geen klamboe. Hoef
niet onder de kolong of in je schoenen te
kijken voor ongedierte - neks!
moessQn
16