Ontmoeting in de mist
door Emile Honoré Andersen
Als reentgeaarde onderwijzer
had ik me de gewoonte eigen
gemaakt na het verstrijken van
de schooluren te blijven. Tja, ik
spreek hier over de jaren zestig,
hen klas van vi ift'g leerlingen
was niet ongewoon; hemelhoge
salarissen waren even onbekend
als internet. I)e vertellers onder
de leraren hadden nog geen con
currentie te duchten van Ninja
I urtles, Pokémon en al die din
gen.
Die bewuste dag, laat in september, was
ik door de voorbereiding van ouder
avonden gedwongen langer dan normaal
na te blijven. De beslagen ruiten vertel
den me, dat het buiten al aardig koud
begon te worden. De misthoorn van een
voorbij denderende trein in de verte,
waarschuwde iedere weggebruiker oplet
tendheid te betrachten: het mistte.
'Honoré, je witte wieven zijn op pad.
Maak het maar niet al te laat!' De stem
golfde en echode door de verlaten lange
gang van het schoolgebouw. 'Ik ga-a, tot
morgen Honorééé!'
Mijn hoofdonderwijzer had een voor
keur voor mijn tweede naam. Zijn Lelijk
De mist danste in slierten om mij heen
toen ik op mijn fiets stapte. Mijn maag
knorde. Alsof de witte wieven het gênant
vonden zoiets baarbaars te horen, weken
ze uiteen en lieten me door. Klamheid
en vochtigheid alom. Ik dacht aan het
verhaal van een boer, die een close
encounter met een mooi wit wiefken had
gehad. De demon probeerde hem zelfs
te verleiden. Doch de man weerstond
deze seductie en rende zo hard zijn
benen hem konden dragen weg. De
demon lachte schril, maar liet hem toch
gaan. Dergelijke fantomen zijn in vele
landen opgenomen in de folklore. Zo
kent iedere in Indië of Indonesië gebore
ne vast de genderuwo, de kuntilanak en
de kalong wewe.
De volle maan wierp haar matzilveren
stralen over de steeds dikker wordende
grijze soep, een decor Dante waardig.
Een hond huilde, ergens verder weg
blafte en jankte een andere. Ik huiverde,
niet alleen van de kou, maar van iets,
een niet met name te noemen iets. Zou
zo de omarming van een wit wief heb
ben gevoeld?
Eendje ronkte verschrikkelijk. Toch
benijdde ik hem. Daar mijn Triumph de
jaarlijkse beurt moest ondergaan, zou ik
het met mijn oude fiets moeten doen.
Na een poos hard werken, hield ik het
voor gezien.
Er was weinig verkeer op de weg: een
enkele auto met de schijnwerpers gere
duceerd tot grijsgele vlekken en een fiet
ser die me passeerde en een groet
mompelde. Weer dat gehuil. The Hound
of the Baskervillesgrinnikte ik geamu
seerd. Plotseling gegrom dicht in de
buurt, ik schrok hevig en mompelde een
sterk woord. Het zwakke licht van mijn
fietslamp viel op een silhouet dat zich
losmaakte uit de brij. Slierten mist vielen
uiteen en een grote blonde vrouw trad
mij tegemoet. Het maanlicht toverde een
goudgeel aura: een wit wief! Naast haar,
monsterachtig groot The Hound of the
Baskervilles. Het woeste beest gromde
en... kwispelstaartte. 'Goedenavond', zei
het wief.
'n Avond', antwoordde ik enigszins van
mijn stuk. Een doodgewone vrouw, die
de hond uitliet. Alras werden beiden
door de mist opgeslokt.
Mijn fiets kraakte, de ritmische cadans
van staal op staal in de verte en de naar
geestige klank van de misthoorn van een
goederentrein deed mij wegglijden in
een diep eenzaam dal, een dal waar
heimwee de boventoon voerde. Beelden
van Jakarta, van de Preanger gleden voor
mijn geestesoog voorbij. Gelukkig knor-
moessQn
40