de mijn maag wederom, zodat ik daar
door snel uit het dal werd getranspor
teerd naar het heden. Haast juichend zei
ik tegen mezelf: 'Achter elke mist schuilt
de kentang blado!' Snel fietste ik verder.
Als een kasteel uit de verhalen van
Conan Doyle doemden de contouren
van het voor mij bekende flatgebouw
aan de P.C. Boutensstraat op. De ver
lichte ramen leken op boosaardige ogen,
die door de mist naar mij keken. Het
werd duister. De maan verdween achter
een dikke wolk, een hond blafte, gevolgd
door een kakofonie van gejank en gehuil.
Iemand schreeuwde boos: 'Hushhhhh!'
De honden trokken zich daar niets van
aan; ze bleven op een lugubere manier
concerteren. Ik ontdekte dat ik niet de
enige persoon op de weg was, want daar
liep een jongeman mij tegemoet. In het
vale licht van de straatlantaarn, die de T-
kruising naar de Boutensstraat markeer
de, herkende ik in de jongeling onze
buurjongen Bas. Ik groette hem. Bas
reageerde alleen met een zwakke glim
lach. Ik constateerde een vieze roodbrui
ne vlek over zijn voorhoofd en neus.
Kennelijk had hij aan zijn brommer
gewerkt. De maan kwam in volle glorie
weer haar plaats opeisen en wierp haar
door mist getemperde stralen op de
langzaam voortstappende Bas. Met iet
wat houterige passen verdween hij de
min van zijn ouderlijke woning in. De
mist onttrok hem aan mijn blikken.
Mijn maag maakte mij erop attent dat
de verlossing nabij was. Snel bracht ik
mijn trouwe vehikel de schuur binnen,
deed de deur op slot en snelde de trap
pen op naar drie-hoog. De honger gaf
mij vleugels. De geur van nasi koening,
babi ketjap en diverse delicate blado's
omhelsde mij als een paradijselijk wel
kom. Mijn vrouw kuste me. Even vergat
ik het vervelende geblaf van de honden.
'Ze doen het de hele middag al. De kin
deren zijn er bang door geworden en
vroegen steeds naar jou. Gelukkig slapen
ze nu.'
Gauw werd het geknor in mijn maag het
zwijgen opgelegd. 'Blado, I love you' zei
ik extatisch en zwaaide met een kippen
poot. Toen mijn ergste honger gestild
was, vertelde ik mijn echtgenote over de
gebeurtenissen van de afgelopen dag.
'Weet je, die jongen van Peters blijft toch
een merkwaardige knul. Ik zag hem
daarnet - ik kluifde aan een blado-kip-
penpoot - mmm, hij beantwoordde mijn
groet niet eens. Zeker aan zijn brommer
geknoeid, hij had een vieze vlek over zijn
voorhoofd en neus, hij zal wel het bad in
moeten.'
Gehijg tegenover mij. Nooit zal ik die
ogen van mijn vrouw vergeten. Ze staar
den me vol ongeloof en ontzetting aan.
Ze hoestte en nam een slok water. Ik
keek geschrokken: 'Is er wat Madzy?' Ze
stond van haar stoel op en wandelde
naar het raam. Ze schoof de gordijnen
tergend langzaam dicht. Met schorre
stem vroeg ze: 'Weet je het wel zeker,
Miel, dat het Bas was?'
Nog steeds met de kippenpoot in mijn
rechterhand, antwoordde ik ietwat geïr
riteerd dat vergissing absoluut uitgeslo
ten was. Buiten huilden de honden en
ergens ver weg bromde als de randong
van een Tibetaanse Lama, de misthoorn
van wederom een trein.
Met gespannen blik keek mijn echt
vriendin mij aan en plots vuurde ze als
een snelvuurgeweer de woorden, die me
steeds zijn bijgebleven: 'Bas is dood,
Miel, Bas is dood, een ongeluk vanmor
gen werd hem fataal. Hij viel van zijn
brommer met zijn hoofd tegen de stoep
rand.'
Als gebiologeerd staarde ik haar aan.
De kippenpoot viel op tafel. We huiver
den beiden! Had de ziel van de jongen,
nog onbewust van zijn plotselinge over
gang, zich aan mij gemanifesteerd?
Kenners van het paranormale beweren
met de stelligheid hun eigen, dat mist de
eigenschap bezit het astrale lichaam van
een overledene te 'verdichten', dat wil
zeggen, zichtbaar te maken.
Schamper gelach en applaus. 'Je doet de
naam Andersen alle eer aan, Honoré.
Trek je maar niks van de ongelovige
Thomassen aan.' Lachend klopte mijn
hoofdonderwijzer mij op de schouder.
46 ste jaargang - nummer 3 - september 2001
41