ik kek voor mijn oude tante die hlind geworden was, kaar her inneringen op mijn pc uitgewerkt en mijn moeders herinneringen er aan toegevoegd, om voorgele zen te kunnen worden. Ideze teksten geven een prachtig heeld van het leven in de koloniën van 1QOO tot 11)22. Mijn moeder heet Rie en haar anderhalf jaar oudere zuster heet Tilly. Het verhaal speelt zich af in Bandoeng waar mijn grootvader, H.S. Sterkenburg, omstreeks 1908 leraar was op de Oplcidings School voor Inlandse Ambtenaren (OSVIA). Mijn moeder Rie vertelt het volgende over haar jeugdjaren: 'Elke morgen om zeven uur precies stond er een sado op het voorerf om ons naar school te brengen. Een sado is een tweewielig wagentje met een paard er voor, waarin je rug aan rug zat, dos a dos. De koetsier bracht eerst onze oude re zuster Ida naar school en daarna Tilly en mij naar de fröbelschool van de zus ters Ursulinen. Op mijn vierde jaar kwam ik in de eerste fröbelklas. Tilly zat een klas hoger, die de aanvangsklas heet te, maar die wij avondklas noemden.' Ajer nidoep 'Ik zat in de Idas met een Indonesisch meisje, Tjitji. Zij was de dochter van de regent van Tjiandjoer. Ze was al uitge- huwelijW aan de achttienjarige zoon van de regent van Soemedangan, die bij pa op de OSVIA zat. De Weine Tjitji woon de alleen in een groot huis vlak bij de missigit, de moskee. Ze woonde daar met een staf aan personeel, die onder leiding stond van haar mama Tjang, haar grootmoeder de raden ajoe. Tilly en ik brachten daar regelmatig hele dagen door. Veel herinner ik me er ech ter niet van, behalve dat Tjitji een enor me pop had met blond haar. Wel herinner ik me nog de mandikamer, die helemaal op het achtererf was gelegen en waar we ons konden baden onder een pantjoran. Je te kunnen baden onder stromend water (ajer hidoep) is het ide aal van elke Indonesiër. Verder herinner ik me ook nog de uitgebreide rijsttafels, waarbij ik voor het eerst kennis maakte door E.L. Payens-Pluit Illustratie: Sijtje Aafjes. Uit: Jim, door B. van der Groen-Zeegers met de gezouten gandariah. Dit vond ik zo naar smaken, dat ik het vruchtje vlug onder de rand van mijn bord verstopte, natuurlijk wel met een Meur als vuur! Het huwelijk van Tjitji is niet erg geluk- Wg geweest. Toen ik later als getrouwde vrouw terug kwam in Indië, hoorde ik dat ze gescheiden leefde van haar man en erg opging in de Kartini-beweging voor vrouwenemancipatie.' Raden ajoe Mijn tante Tilly weet nog wat meer te vertellen over Tjitji: 'Sommige zondagen en in de schoolva kanties mochten we hele dagen door brengen in de kaboepaten van de grootmoeder van Tjitji. Haar Meindoch- tertje Tjitji moest immers goed Nederlands leren spreken. In de tuin stond dan altijd een tafel, volgeladen met stopflessen vol zalige zoetigheden, waar we vrij uit snoepen mochten. Soms was de aanstaande echtgenoot van Tjitji ook op bezoek. We waren er eens getuige van hoe hij zijn toekomstige echtgenote in een grote teil in bad deed. Een gek idee! 's Avonds, voordat we weer naar huis gingen, moesten we eerst onze opwach ting maken bij de oude raden ajoe, een frêle dametje. Omgeven door een soort hofhoudinkje, zat ze in het schemerduis ter op een matje met een kwispedoor naast zich, om zich te kunnen ontdoen van het rode speeksel dat bij het sirih kauwen vrij komt. Rie en ik waren van deze ontvangst altijd zeer onder de indruk.' A rig'Uer Tante Tilly vervolgt: 'Nadat we bij Tjitji hadden gespeeld, werden mijn zusje en ik tegen een uur of half zes, tegen schemerdonker, altijd afgehaald door de kebon. Op weg naar huis moesten we dan langs een loop paadje waaraan een grote waringin stond. Als we voorbij die boom moesten, hielden we elkaar stevig vast en zeiden dan: "Kanker, kanker..." De kebon had ons namelijk verteld, dat we heel stil aan die boom voorbij moes ten gaan, want hij was angker. Er werd bij die boom ook geofferd; het rook er alüjd zoet naar tjempaka, kenanga, mela- ti en andere geurige bloemen. Pas later, toen ik na een kort verblijf in Nederland weer in Indië terug was, heb ik begrepen dat het woord niet kanker, maar angker was. De waringin, een ficussoort, waar zich vanwege de bessen vaak kalongs bevin den, wordt beschouwd als een boom waar geesten huizen. Ondanks alle bezweringen, offers en de rest, kan het toch gebeuren dat een houthakker uit de boom valt en zijn been breekt. Je kunt dan ook bijna niemand vinden, die bereid is een waringin om te kappen. Dat is mij overkomen in Djember. Die boom staat er nu waarschijnlijk nog!' Tot zover het verhaal van de zusjes Sterkenburg. 46 ste jaargang - nummer 4 - oktober 2001 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 11