Kol onel Matljoe
moessQn
oorlog zal twee jaar later beginnen.
Hoewel hij dus in familiekring als een
held werd geëerd, kwam ik zijn naam in
artikelen over de Atjeh-oorlog nooit
tegen. Ook in het, overigens uitstekende
boek, De Atjeh-oorlog van Paul van 't
Veer uit 1969, ontbreekt de naam van
mijn overgrootvader. En hoe kan je nu
onsterfelijk worden als je naam niet
genoemd wordt? Want hoewel we nu
veel genuanceerder tegen de Atjeh-oor
log aankijken, kun je niet ontkennen, dat
die oorlog nog steeds tot de verbeelding
spreekt.
Heiiul en rok
In 1990 vroegen twee rasechte globetrot
ters uit Miami me of ik met hen door
Sumatra wilde reizen. De een was direc
teur van een museum, de ander theoloog.
Bij het gezelschap zou zich nog een in
Amerika wonende Nederlands-
Oostenrijkse antropologe en documentai
remaakster, voegen. Alle drie behept met
een grote belangstelling voor niet-wester-
se culturen en het kolonialisme. Het zou
in alle opzichten een memorabele reis
worden.
Tijdens die reis heb ik getracht om in de
voetsporen van mijn overgrootvader te
treden. Zo bezocht ik zijn laatste stand
plaats Padang. Jammer genoeg wist ik
niet waar hij met zijn gezin gewoond had,
en ach, misschien bestond het huis allang
niet meer. Padang is overigens geen
onaardig plaatsje met nog veel mooie
voorbeelden van de koloniale architectuur
uit de periode 1910-1930.
Atjeh was in dat jaar, 1990, door de
Indonesische regering weer vrijgegeven
voor toerisme. De provincie was een tijd
je niet toegankelijk geweest voor buiten
landse bezoekers in verband met de
schermutselingen tussen het Indonesische
leger en de rebellen die strijden voor een
onafhankelijk Atjeh. Het was nog wel ten
strengste verboden om zonder
Indonesische gids te reizen. In Banda
Aceh bezochten we ook het kerkhof, waar
de gevallenen uit de dertig jaar durende
Atjeh-oorlog begraven waren.
De begraafplaats zag er verzorgd uit,
mede door financiële hulp van de
Nederlandse overheid. Op het kerkhof
bevindt zich ook een monument, gewijd
aan de eerste en tweede Atjeh-expeditie
in de jaren 1873-1874 bij Lemboe. Op
dit monument stonden de namen van de
gesneuvelde militairen vermeld.
In 1996 werd door de NCRV met veel
tamtam de tv-serie In naam der Koningin
aangekondigd. Het script van Geert van
Doormaal is geïnspireerd op de roman
De Hongertocht van Madeion Székely-
Lulofs die in Atjeh speelt. Voor deze
vijfdelige serie waren kosten noch moei
te gespaard en een keur van acteurs en
actrices speelde erin mee. Na de tweede
aflevering hield ik het echter voor
gezien. Een gemiste kans. En het stuk
speelde zich af in de periode rond 1900,
dus iets over mijn overgrootvader zou ik
toch niet te weten komen.
En toen lag er een inlegvel in een van de
nummers van het tijdschrift Indische
Letteren waarin een nieuwe publicatie
De grote moskee in
Banda Aceh, in 1879
door de Nederlandse
overheid als
'Wiedergutmachung'
geschonken, omdat
de oorspronkelijke
moskee door hen
werd verwoest. In
latere periodes zijn
er koepels bijge
bouwd.
over Atjeh werd aan
gekondigd: Atjeh, de
verbeelding van een
koloniale oorlog onder
redactie van Liesbeth
Dolk. Vol verwach
ting keek ik uit naar
de verschijning. Het
bleek een paperback
te zijn, waarin de
samenstellers stellen, dat het een publi
catie is 'waarin het gaat om de beeldvor
ming over Atjeh, de manier waarop dit
opstandige gewest gestalte heeft gekre
gen in de pers, de literatuur, beeldende
kunst, film, liedjes en spotprenten'.
Een origineel uitgangspunt. Het boekje
heeft ook veel aandacht in de pers gekre
gen, maar ik vond er niets in over mijn
overgrootvader. In de artikelen van
Martin Bossenbroek en Gerard
Termorshuizen komen de eerste en
tweede Atjeh-expeditie overigens wel
aan bod. Maar de successen van Van
Heutsz en zijn adviseur Snouck
Hurgronje ken ik nu wel. Het hemd is
nu eenmaal nader dan de rok.
Bij het Legermuseum in Delft ken ik de
conservator Jos Hilkhuijsen, omdat hij
enige publicaties over Nederlandse
Jugendstil, mijn vakgebied, op zijn naam
had. Ik belde hem op en vroeg of hij
voor mij in de archieven of bibliotheek
wilde zoeken naar gegevens over mijn
overgrootvader en zijn deelname aan de
tweede Atjeh-expeditie van 1874.
Na enkele dagen viel er een goed gevul
de enveloppe in de bus. Afzender: Het
Legermuseum, Delft. In een begelei
dend schrijven liet Jos Hilkhuijsen weten
dat hij in de bibliotheek gegevens over
mijn overgrootvader had gevonden in
eigentijdse boeken en tijdschriften.
Sommige verslagen 'waren zo kostelijk
verhaald als in een spannend jongens
boek', schreef hij. Zoals in Wapenfeiten
24