door Meta Popken-de Rijk Om op Boeton te komen, namen Pa, Ma, Jan en de huisjongen de lijnhoot van Je KPM. De reis duurde zo'n 24 uur en de familie had een hut, waar zij de nacht konden doorbrengen. De volgende dag werd het anker uitgegooid op de re de van het eiland en met een klein vaartuig werden ze aan land gebracht in Baoebaoe. Boeton is een prachtig eiland ten zuidoosten van Celebes, maar dun bevolkt. Er stond een groot huis met een flinke tuin. Hier kon Ma, die tuinarchitecte was, al haar energie in kwijt. Zij werd geholpen door de kebon, die prachtige bloemenperken maakte. Dat was niet makkelijk, want de karang, de rotsgrond, moest eerst uitgehakt wor den. Dan kwam er aarde met verse koe mest in. De perken stonden vol bloemen. De zaadjes bestelde Ma bij een zaadhan- del in Soekaboemi. Er stonden onder andere geraniums en zinnia en bij de Chinees uit de kampong kocht zij roze rozen. Voor het huis stonden olieblikken met aardorchideeën. Die blikken vorm den het woord Huize Boeton, maar de mensen uit de omgeving noemden het huis het Bloemenparadijs. In de bomen in de voortuin had Pa drie kooien met geluksvogels. Met een katrol werden ze naar boven en beneden gehaald. Het waren duifjes, perkoetoets. De legende zegt, dat ze eens het gouden ei zullen leggen. Ze werden door Pa veel vertroeteld, maar verder verzorgd door de kebon. In de achtertuin stonden pisangbomen. Jan vond het heerlijk om daarin te spelen. Hij droeg witte pakjes die onder de pisangvlekken kwamen en tot groot verdriet van Ma gingen die er niet meer uit. Pa heeft de bomen later door de strapans laten weghalen. Kippen en eenden waren er ook. Er was een kippenhok, waar kippen eieren in legden en als het avond werd, vlogen ze er allemaal in om er in alle vroegte weer kakelend uit te komen. De eenden liepen in een grote ren. Zij legden eieren, maar broedden ze nooit uit. Ma zette er dan een kip op. Bij het uitkomen van de eieren moest zij altijd helpen. Zodra ze hoorde dat een kuiken uit de schaal wilde, maakte ze er een gaatje in en bleef wachten, totdat het eruit kwam. Dan was er Karei, de gecastreerde kater, die zo groot was als een kleine tijger, maar zeer aanhankelijk. Nu nog de hond, die heette Tikoes. Hij was door de vorige commandant achtergelaten en Ma nam zijn verzorging op zich. Vanaf de eerste dag lag hij aan haar voeten, maar o wee als hij merkte dat de manschappen op patrouille gingen, dan was hij niet meer te houden, want hij zou en moest mee. Op één van die tochten is Tikoes aange vallen en gedood door een stel apen. De garnizoensarts had een paard. Pa en Ma reden er altijd op en het dier werd ook door hen verzorgd. Jan mocht ook wel eens, maar was nog te klein om alleen te rijden. Hij vond het ook eng. St rapans De familie woonde vlakbij de baai en roeide wel eens naar de zeetuinen, waar het water zo helder was, dat je de plan ten, schelpen en vissen met het blote oog kon zien. Bij het onderkomen van de militairen stond een boerderij met koeien en varkens. De ene week werd er een koe, de andere een varken geslacht. Het bloed en de lever kwamen bij Ma terecht, die er als een echte boerin samen met mevrouw Schapelhouman bloed worst, leverworst en hoofdkaas van maakte. Voor de bereiding was rogge meel nodig, maar dat was er niet. Ma liet dan maïs fijnmalen en met een beetje witte bloem kreeg je een goed resultaat. Met de familie Schapelhouman hadden Pa en Ma een goed contact. De dames rookten een sigaretje met een glaasje Tokayerwijn. Bij een van deze bezoeken kwamen zij tot de ontdekking dat Jantje was verdwenen. Iedereen ging zoeken en ze vonden hem slapend in het toilet tus sen de botols tjebok. Nieuwjaarsfeesten waren altijd een grote happening. De manschappen gingen eerst hun meerdere gelukwensen. Dat begon bij de luitenant en garnizoensarts om dan af te zakken naar Pa, die onder commandant van het detachement was. Zij namen hun muziekinstrumenten, zoals gitaren, mee en zongen er hun lied jes bij. Er werden lekkere hapjes geser veerd met een potje bier. Iedereen zat op de grond. Het was ramai. Om het eiland werd veel gevist. Iedere dag kwamen de vissers langs de huizen om hun vangst te verkopen. Ze vingen ook een vis, die veel leek op haring. Ook met deze vis wist Ma wel raad. Ze maak te hem eerst schoon en deed hem vier dagen in de pekel. Daarna maakte ze de vis in zoals een zure haring. Iedereen was er gek op. De gevangenen, de strapans, waren allen inheemsen, die een moord hadden gepleegd op hun geliefde. Deze waren hen ontrouw en zo kwamen ze tot hun daad. Dat was hun adat. Onder hen was ook een zanger, genaamd Amat. Hij hielp Ma met van alles en nog wat, maar wel altijd onder begeleiding van een bewaker. De strapans werkten op de boerderij en maakten voor het personeel onder ande re hokken voor de dieren. Ook gingen zij als dragers mee op patrouille. Zij droe gen op hun schouder een pikoelan met blikken vol proviand, zoals rijst en deng deng. Onder de blote hemel sloegen zij hun bivak op. De strapans waren zeer bedreven in het maken van kleine onder komens van takken en bladeren en bereidden het eten. 's Nachts bleef er een vuur branden om wilde dieren op een afstand te houden. De meeste strapans waren betrouwbare en harde werkers. Bezoek Jan kreeg fröbelles van de echtgenote van de garnizoensarts, mevrouw Elhardt. Zij had een dochter, Ankie (Anneke) die dezelfde leeftijd had als Jan. Uit Nederland had mevrouw Elhardt spullen voor het onderwijs meegenomen. Zij wist 46 ste jaargang - nummer 4 - oktober 2001 31

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 33