De Indo-Europeaan in de
kolonie krijgt zijn eerste krant
Het keft in eigen liaiitl:
door Gerard Termorshuizen
Een nartekreet
Het is een smartelijke brief, een harten
kreet van een Indo, die we afgedrukt vin
den in een Bataviaas dagblad uit 1863.
Een zeldzaam document humain boven
dien: aan het woord is een sinjo, kopiist
op een Europees kantoor, die de moed
had gehad iets over zijn omstandigheden
te vertellen en een krant bereid had
gevonden daaraan openbaarheid te
geven. Een paar passages:
Mijnheer de Redacteur!
Als gij de goedheid wildet hebben het
volgende in uw geacht blad op te
nemen, zoudt gij mij zeer verpligten.
Verander er in, wat niet goed is,
want ik spreek en schrijf gebrekkig
Hollandsch.
Ik ben maar een arme sinjo of sera-
ni, zooals ze op Weltevreden zeggen,
en mijn kinderen zullen het ook wel
niet verder brengen, want zij hebben
niets meer geleerd dan hetgeen op de
gouvernementsschool geleerd wordt.
Gij weet, mijnheer de Redacteur, dat
de Europeanen met een soort van
verachting op ons neerzien. Ze noe
men ons sinjo, serani, liplap, bruine,
ze zeggen: hij is zoo zwart als mijn
laars, 't is maar een sinjo of een
nona, en meer van dergelijke dingen.
Ik wil er niet over spreken, hoe vele
Europeanen leven met inlandsche
vrouwen die zij dikwijls verlaten en
met hare kinderen in de eene of
andere kampong alleen laten.
Ik vraag u, of wij het kunnen helpen
dat wij bruin zijn; ik vraag u, of het
onze schuld is dat wij geen gelegen
heid hebben meer en beter
Hollandsch te leeren; of wij het kun
nen helpen dat onze ouders altoos
Maleisch met ons spraken.
Gerard Termorshuizen (1935) studeerde Nederlands en Geschiedenis in
Amsterdam. Hij promoveerde in Leiden op PA. Daum. Journalist en roman
cier van tempo doeloe (1988) en was tekst bezorger van Daums Verzamelde
romans. In de jaren zeventig was hij lector aan de Universitas Indonesia in
Jakarta; daarna stapte hij over naar het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land
en Volkenkunde in Leiden. Op 1 november verschijnt van zijn hand:
Journalisten en heethoofden. Een geschiedenis van de Indisch-Nederlandse dag
bladpers 1744-1905. In Moesson vast een voorproefje.
Een brief als deze vormt een uitzondering
in de Indische pers. De Heine man had
daartoe nauwelijks toegang, en zocht die
dus ook niet. Daarvoor was de Hoof tus
sen de levensterreinen van totoks en sinjo 's
te groot.
Misère
Formeel bezaten Indo-Europeanen
dezelfde rechten als de totoksmaar in de
praktijk verkeerden de meesten van hen
in een volstrekt afhankelijke en onderge
schikte positie. De materiële misère onder
hen was onder meer een gevolg van het
gebrek aan onderwijsvoorzieningen en
van de voor hen beperkte werkgelegen
heid. Als zij al werk hadden, vervulden zij
veelal de laagste administratieve functies.
Vooral vanaf 1880, wanneer de economi
sche crisis in de kolonie om zich heen
gaat grijpen, neemt het pauperisme
onder hen alarmerende vormen aan. Dan
ook zien we de belangstelling in de
Indische pers voor dit probleem toene
men. Nogal wat journalisten vonden dat
de Indo zijn armoede te wijten had aan
eigen tekortko
mingen. Maar
er waren er
eveneens, die
geraakt werden
door de ellende
van hun
geHeurde
stamgenoten en
die zich aange
sproken voel
den op hun
maatschappelij
ke verantwoor
delijkheid. EA.
EnHaar van
Guericke, L.
Brunner en (in
later jaren) P.A.
Daum waren
de meest voor
aanstaanden
onder hen.
Begin jaren
tachtig trokken
vooral de stuk
ken van
46 ste jaargang - nummer 4 - oktober 2001
35