Marie van Zegelen (1870-1957) D EimcwnriRr ÜMD^CEHUriE CC Schrijfsters uit het Damescompartiment: door Vilan van de Loo Als 'een precieus fijn dametje, als een porseleinen poppetje uit de rococotijd, met een lieve, zachte stem en sierlijke gehaartjes' werd zij heschreven door haar tijdgeno te Annie Salomons. Het fragiele heeld doet Marie van Zeggelen geen recht, hen 'poppetje' immers houdt het geen jaren uit in Indië. e Hollandsche vrouw in I Indië", het staat daar zoo eenvoudig en het betee- kent zoovéél. Het beteekent strijd en moeite, het beteekent een tot het uiterste volhouden om niet geestelijk af te ster ven, het beteekent een in zich zelve zoe ken naar voedsel voor hoofd en hart. En als zij daarin slaagt, de Hollandsche vrouw in Indië, dan is zij de hulp, de steun, de inspireerende kracht van den man die hier zijn brood verdient'. Zo begint Marie van Zeggelen haar autobiografische boek De Hollandsche vrouw in Indië uit 1910. Het zijn geen opwekkende woorden waarmee ze het relaas van haar Indische jaren begint. Bijna afsterven en alleen 'vrouw-van' zijn, kan het deprimerender? Maar iets anders schrijven kon ze niet, want Marie van Zeggelen heeft zich nooit thuis gevoeld in Indië. Beter gezegd: in de Europese maatschappij van Indië, want die noemde ze: 'erger dan de meesten denken.' Keuze Maria Christina van Zeggelen werd geboren in Den Haag, op 8 juli 1870. Ze was de dochter van de destijds bekende volksdichter W. van Zeggelen en vrouwe C. van Mastenbroek, die schilderde en een groot talent bezat voor de papierknipkunst. Van vader erfde ze het talent voor vertellen, van moeder een oog voor detail. Fantasie had het eenzel vige meisje van zichzelf; ze omringde zich liever met verzonnen mensen dan met echte. Gestimuleerd door haar kunstzinnige moeder, nam Marie al in haar veertiende levensjaar lessen bij de schilder en etser Philip Zilcken, die aan de Haagse Academie van Beeldende Kunsten doceerde. Een carrière in de kunst kwam er evenwel niet. Toen Marie negentien jaar was, trouwde ze met Herman Kooij, officier in het Nederlands-Indische Leger. In datzelfde jaar vertrok ze met hem naar Indië, maakte een schipbreuk mee van de Prins Hendrik en kwam terecht in een land waar ze de stof vond voor haar mooiste boeken. Die stof vond ze niet in de Europese samenleving in Indië, waartoe zij als Europese vrouw-van veroordeeld was. In de bijna 26 jaar dat ze haar echt genoot volgde tijdens zijn vele over plaatsingen, hield ze zich zo ver mogelijk van het traditionele vrouwenbestaan dat in die tijd zo vaak vertroebeld werd door roddel, afgunst en verveling. Daarbij kwam, dat haar enige kind op jonge leef tijd overleed. Gemakkelijk aansluiting vond ze dan ook niet. Liever bestudeer de ze natuur en bevolking van Java, Borneo en Benkoelen en vooral van Zuid-Celebes. Marie verklaarde later eenvoudig: 'Ik heb me altijd veel meer aan de kant van de Indonesische bevol king gevoeld.' Een keuze die op een bij zondere manier in haar kinderboeken terugkomt. Al in Jong Java's lief en leed (1904) zette ze Indonesische kindertjes centraal en dat deed ze ook in latere titels als De gouden kris (1908) en in het populaire Het zeerooversjongetje (1920), dat in 1989 voor de negende keer her drukt werd. Aapie \an Zeqqelea Il^H1 moessQn De vijfde druk van Het zeeroversjongetje Op de tentoonstelling De vrouw 1813-1913 werd een compleet gemeubileerd verscheen in 1934. Indisch huis nagebouwd, dankzij de inspanningen van Marie van Zeggelen. mtdtMTHÏU 38

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 40