enige was die bewust was van het
gevaar.
'Ik moet naar binnen, hij gaat zo schie
ten!', schreeuwde ik tegen de schooljuf
die de deur opende waarlangs ik naar
binnen glipte. De juf, een zware vrouw
met haar linkerbeen in het gips, staarde
me stomverbaasd aan en trok me vervol
gens nijdig aan mijn arm mee naar het
leslokaal.
Dit lokaal met ongeveer veertig school
banken - we zaten er met twee klassen
tegelijk - waar ik normaal een gruwelijke
hekel aan had, leek me nu een veilige
haven. Ik liep naar mijn plaats achterin
en schoof in de bank. Kijkend naar het
inktpotje en de krassen op het houten
blad, kwam het besef van de werkelijk
heid terug en verdween heel langzaam
de paniek uit mijn lijf.
Rond vier uur was ik de eerste die de
school uit liep, me nog erg bewust van
mijn afgang op het schoolplein 's mor
gens. De dag had heel erg lang geduurd.
Ze waren in groepjes binnen komen
druppelen, opgewonden leverden ze hun
pepernoten, die Zwarte Piet gestrooid
had, in bij de juf.
Ik keek toe vanuit mijn bank en besefte
weer dat ze anders waren, deze kwebbe
lende, vrolijke, onbezorgde vlindermeis
jes. Ik was niet onbezorgd en speelde
liever met jongens.
Die kwebbelden niet, maar trokken
samen door het aambos, speelden in
korenvelden en vingen koelkopjes in de
beek. Tot nu toe hadden mijn klasgeno
ten me nogal flink gevonden, maar van
morgen was ik door de mand gevallen.
Ik zag ze wel spottend naar me kijken en
mijn God, wat haatte ik ze! Toen ze alle
maal in hun bank zaten draaide er een -
twee plaatsen voor me - zich om en
wees met haar wijsvinger naar haar
voorhoofd, terwijl haar donkere ogen
recht in de mijne keken. Ik keek terug
en zal wel gek gekeken hebben, want ze
stootte haar buurvrouw aan die omkeer
de en haar tong uitstak.
Ik was de eerste die de school verliet en
haastte me over het plein. Ik wilde met
niemand praten en door niemand aan
gesproken worden. Er waren nieuwe
regels nodig in mijn leven en ik was nog
te verward om daar over na te denken.
Op de hoek bij de slager werd ik toch
nog aangeklampt door de slagersvrouw
die me vroeg even te wachten, omdat ze
me verse worst wilde meegeven voor
oma. Ze ging weer naar binnen en ik
weet niet hoe lang ik heb gewacht, maar
ik weet wel dat ik het niet volhield terwijl
de onrust groeide in mijn buik. Ik liep
door en er kwam een jong hondje achter
me aan dat speels uitviel naar de losse
veter van mijn linkerschoen. Ik bukte me
om de veter te knopen en er gebeurde
iets vreemds in mijn hoofd. Alle angst,
spanning, onzekerheid en verdriet bal
den zich samen en er kwam een mist
van tranen voor mijn ogen. De hele dag
had ik me flink kunnen houden en de
spot en pesterijen waren afgeketst op
een schild van minachting. Nu kwamen
er angst en pijn naar boven, die ik niet
toe kon laten. Mijn enige redding was
nu: kwaad worden! Kwaad worden en
langzaam aan woedend, laaiend op die
laffe meiden in de klas, de dikke stomme
juf en vooral op mezelf. Het was alsof
het hondje voelde wat er door me heen
ging, want hij deinsde achteruit en
verloor zijn speelsheid. Ik was het niet
zelf die uithaalde en hem een schop gaf,
zodat hij jankend tegen de muur van
een huis aanviel. Ik was het niet, maar
een woedend stuk van mezelf dat ver
nielen moest. Vernielen wat binnen in
zo'n pijn deed. Het dier bleef zacht
piepen en mijn woede veranderde in een
misselijk makende schaamte.
Ik kon het niet meer aanzien.
En er moest alweer gerend worden!
46 ste jaargang - nummer 4 - oktober 2001
41