De cowboy maskerade In zijn boek Revolutie in Soerabaja beschrijft Willy Meelliuijsen onder meer de zogenaamde cowboy-maskerade. Meelliuijsen probeert bet ver schijnsel te verklaren, en roept daarbij de hulp in van Tjalie Robinson 's filmrecensie van My Darling Clementine: 'Bij de KNIL-soldaten en de Republikeinse troepen zag je iets wat bij de verse Hollandse troepen niet waar te nemen ivas: een voorliefde voor het dragen van bonte halsdoe ken, halve laarzen, breedgerande deukhoeden, gevulde patroonbandeliers en laag op de heup bengelende vijfenveertigers in met koper of ni kkel beslagen holsters door Willy Meelhuijsen Ja, de cowboy-maskerade. Ik plaats dit in het verlengde van wat ik noem: het djago-isme. Tjalie Robinson heeft dit goed aange voeld: de knokpartijen onder de Indonesische en Indo-Europese jongelui op straat of op het schoolerf. Je hoefde iemand alleen maar aan te kijken - dat werd als een uitdaging beschouwd - om dan, almaar om elkaar heen tandakkend, tot een flinke kloppartij over te gaan. 'Wah! Jij kijk mij aan? Jij kijk mij aaaan?! Ik daah jou uit!' In deze context is het misschien niet zo opmerkelijk dat tijdens de bersiap in de Simpangclub op de Bloedige Maandag vooral diegenen slachtoffer werden, die de pemoeda's in de ogen keken. Ik herinner mij mijn schooltijd in Bandoeng van 1939 tot 1941. Mijn broertje en ik zaten op de lagere school aan de Ambonstraat van de Bandoengse Schoolvereniging (BSV)Fietsend van de Papandajanlaan naar de Ambonstraat passeerden we de Nassaulaan, waar twee potige fanatieke Indo's ons al opwachten voor een stevige kloppartij. Ik denk ook aan de kloppartijen bij het Oranje-hotel. Het heeft toch iets weg van die typische djago-sfeer. En dan de vliegertijd. Sjonge, dat was voor mijn moeder een grote wanhoopstijd. Wie kan die typi sche Indische sfeer vertolken? Ik herin ner me nog goed die ren-, klim- en kloppartijen om een vlieger van een paar cent te vangen. De prijs die je daarvoor moest betalen? Wel, een aantal schram men, builen, gescheurde kleren, blauwe ogen en soms een gebroken arm. En dan de kreten die werden geslaakt als een vliegertouw was doorgesneden: 'Lajangan bedot! Lajangan bedot!' En vergeet niet de Indische jongens die zo prat gingen op hun eigen brouwsels van hars en andere ingrediënten om daarmee glastouw te maken volgens eigen geheim recept. In onze ogen spe cialisten, die met hun stoerheid en geheimzinnigheid heilig ontzag afdwon gen. En dan de cowboy-maskerade na de oorlog; de positieve kritiek van Tjalie Robinson op de western My darling Clementine in het in Indonesië verschij nend maandblad Oriëntatie van mei 1948, zegt genoeg: My Darling] Clementine Er zijn sommige films die de hier geborenen met ongewone hevigheid treffen, terwijl de Europeaan er ongevoelig of kritisch tegenaan zit te kijken. Ik denk aan een veel omstreden en veel gehoond genre, de cowboy-film. Maar weinig volbloed Europese jongens werden en worden er zó door gefascineerd (met zulk een lange nawerking) als hun Indische en Indonesische kornuiten. Deze nawerking is juist nu heel duidelijk waar te nemen voor ieder die oog heeft ook voor de spectaculaire zijden van dit onzalige Indonesische conflict. Die ziet bij de KNIL-soldaten en de Republikeinse troepen iets dat bij de verse Hollandse troepen niet waar te nemen is: een voorliefde voor de cowboy-maskerade: het dragen van bonte halsdoeken, halve laarzen, breedgerande deukhoeden, gevulde patroonbandeliers en laag op de heup bengelende vijfenveertigers in met koper of nikkel beslagen holsters. Hier is door de totoks flink de spot mee gedreven. Ik deed er ook aan mee alhoe wel mijn hart mijn mond tegensprak: ik sympathiseerde toch wel met de bra niemakers met hun nonchalante zwier, hun swaggering gait, de rechte brede schouders en slanke, smalle heupen, de uitdagende fonkeling in de donkere ogen. Dus voeren mond en hart een geheime strijd: Wat is hier fout en wat niet?' Dezer dagen is plotseling het antwoord gekomen. De stem van het hart heeft gezegevierd.[...] Het is nodig eerst een verre, maar belangrijke stap terug te doen in het verleden, toen er nog echte Indische bioscopen waren. De moderne picture - goer dient te bedenken dat de thans vol wassen Indo en Indonesiër hun eerste filmische scholing opdeden in die oude bonte cavaljes die je soms nog op afgele gen plaatsjes vindt. Daar ondergingen zij de eerste begeestering waar zij later, ook na het rijper en beschaafder worden, naar terug bleven verlangen. Het interi eur was eigen en vertrouwd: de hoge reeds gewitte en toch altijd bestofte muren met kolommen van krullerig pleisterwerk waarop verstoorde mussen en zwaluwen lawaai maakten en lange strepen poepten, de met kurk vastgespij kerde litho-affiches in roekeloze kleuren, de zangerig ventende verkopers met kat- 46 ste jaargang - nummer 5 - november 2001 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 19