was pijnlijk en ook hartverscheurend
om het huilen van sommige vrouwen
en kinderen aan te horen. Want wij
gingen niet naar Malang, maar
moesten voordat de oprukkende
Japanners ons de pas af zouden snij
den, via Pare naar Djombang om
ons daar weer bij het marinebataljon
te voegen. Het enige wat enkelen van
ons de vrouwen konden aanraden
was om, indien ze vervoer konden
bemachtigen, op eigen gelegenheid
zo spoedig mogelijk richting Malang
te vertrekken.
In een sombere en verdrietige
gemoedstemming reden wij weg.
Met een brok in de keel en met
gevoelens van schaamte en machtelo
ze woede dat wij die vrouwen en kin
deren niet konden en mochten
beschermen tegen de oprukkende
vijand en tegen mogelijke rampok-
benden. De rampzalige gebeurtenis
sen hebben inderdaad
plaatsgevonden en, voor velen zelfs
langer dan drieëneenhalf jaar, veel
leed gebracht.
teloosheid voelden voor de dreiging
van naderbij komende, onheilspellen
de gebeurtenissen. Toen voor ons het
bevel 'in de wagens', werd geroepen,
kwam aan dit lieflijk intermezzo een
einde. Even later reden we in noor
delijke richting de stad uit. Waarheen
en met wat voor een opdracht weet
ik niet meer. Opgegroeid in West-
Java en nooit eerder in het binnen
land van Oost-Java geweest zijnde,
had ik totaal geen idee op welke weg
we toen reden. Later bleek me dat
wij richting Kertosono gingen. Het
was een geasfalteerde weg, die tame
lijk smal was. Naast de modderige
slootjes aan weerszijden van de weg,
strekten zich velden met hoge suiker
rietplanten uit. Nabij de plaats
Kertosono raakten we weer in
gevecht met de Japanse troepen die
inmiddels de rivier Brantas overge
trokken waren. Nadat de Japanners
zich van onze onverhoedse aanval
herstelden, werden wij onder hun
hevig vuur van mortieren en ook
lichte artillerie en door een omtrek
kende beweging, ook nu weer als het
ware in de tang genomen. Met veel
moeite en met verlies van één over
valwagen wisten we toch door te bre
ken en Kediri weer te bereiken.
Het was inmiddels Iaat in de mid
dag geworden toen onze
wagens weer bij de aloon-aloon stil
stonden. Ook nu weer werden wij bij
aankomst opgewacht door vele,
mogelijk dezelfde tientallen vrouwen
en kinderen. Maar nu was de sfeer
heel anders.
In de verte meende men kanonscho
ten en explosies te horen. De man
nen van Landstorm en Stadswacht
waren naar hun posten. Wij zelf
zagen er minder gunstig uit dan toen
wij die ochtend de stad binnenreden.
Met modder besmeurde uniformen
en gezichten, stinkend naar zweet,
kruitdamp en modderwater.
Vermoeidheid, gebrek aan slaap en
het ongunstige verloop van de strijd,
deed ons moreel geen goed.
Bedroefde gezichten, huilende vrou
wen en meisjes, waar van er vele ons
vroegen, zelfs smeekten, of zij met
ons mee mochten indien wij naar het
nog veilige Malang zouden gaan. Het
Tientallen jaren later ben ik ver
schillende keren terug geweest
in Kediri. Bij elke keer dat ik er was,
ook even rustig bij de aloon-aloon
gezeten en mezelf wel eens afge
vraagd of van de mensen die ik daar
toen heb gezien, er enkele of meerde
re hier op deze plek zijn teruggeweest
en zich de gebeurtenissen van die
dag nog weten te herinneren. Op
verschillende momenten heb ik stil
gestaan bij de brug over de Brantas
en er een eerbiedig saluut gebracht
aan de op die plaats gesneuvelde
dapperen van de Landstorm en de
Stadswacht. Als een toentertijd zes
tienjarige Indische jongen (nu ook al
een ouwe heer), wil ik mijn respect
verwoorden door hen 'Ouwe Heren
yang Branie' te noemen.
Toen het mariniersdetachement
Nass Kediri moest verlaten, stonden
deze moedige mannen op hun post,
wetende dat er een overmachtige vij
and naderde. Voor hen en de burgerij
van de stad Kediri begon reeds op
die avond van de vijfde maart 1942,
de bittere jaren van leed en ellende.
Mijn eerste kennismaking met stad
en burgerij van Kediri, vormde zowel
een lieflijk als een droevig intermezzo
tijdens de gebeurtenissen van de vijf
de maart in 1942. Een dag die ik
mede daarom nooit zal vergeten.
moessQn
Me rak Cm rak
'Ot N08*W1*H
491
ïempa/kerop
PANDAM
Je4 org*
Sf$»«3
arimocmq
KEDIRI\
«8#f
5j7St
WattJ KèoUrrtAtr
(joatjioJit
N^oerxoet.
Bindt
KBNDENQ- OP
40