door Paula Gomes Hei meisje dat op Java was geboren herinnerde zich, dat ze al heel jong op de stenen stoep van de open galerij zat en de tuin in keek. De tuinman had langs het brede grindpad dat als oprijlaan dienst deed, groene flessen omgekeerd in het zand ges tok enDe zon bescheen het stuk boven de grond, zodat het groene glas telkens van kleur veranderde en leefde en fonkelde. De flessen stonden als school kinderen die naar de klas marcheerden. De tuinman hield van rechte rijen. Aan de andere kant van het erf stonden de wit gekalkte potten. Ook netjes naast elkaar. Op één rechte lijn. De palm pjes die er in groeiden staken wel schuin omhoog, een beetje naar links, een beetje naar rechts, zodat ze elkaar raakten en langs elkaar heen ritselden wanneer het waaide. Maai de potten bleven recht overeind. Wat er ook gebeurde. Stijf en keurig. Als heren in gesteven witte pakken. Op en om het grasveld stonden bomen en struiken. Het meisje kende ze allemaal. De sokka met de oranje schermpjes. En de struik met de vuurrode tuitjesbollen, die je kon uit zuigen en die zoet smaakten. Een eindje verder, een beetje alleen, stond de melati met geurige witte bloem pjes voor de haarwrong van de baboe. Het waren vriendelijke struiken waar het meisje mee sprak en waar ze mee speelde. Net als met de meeste bomen. De bomen waren niet alle maal vriendelijk. Sommige waren hoog en donker en keken streng op haar neer. Andere hadden wijde tak ken en lichtgroene kleine blaadjes die zacht met elkaar fluisterden. Het waren de goede bomen. Op het heetst van de dag speelde ze in hun schaduw. Er waren bomen met een grove knoestige bast waar schilvers afvielen, de bomen die pijn of ver driet hadden. Opzij van het huis waren de tjemara's waar het meisje met ontzag naar keek, reuzendennen die op grote kerstbomen leken en heilig waren. Een eindje verder naar achter stonden de vruchtbomen. De mangga's die ze vanuit haar bed met een plof op de grond hoorde vallen. Plof, plof, plof. Er kwamen er zoveel dat er een hele lege kamer mee gevuld werd. De kamer van de don kere aroe manis en de oranje goleks die op elkaar gestapeld hun kleuren vermengden. Helemaal tegen de schutting groei den de slechtste bomen die er bestonden, al zagen ze er nog zo mooi uit met hun roze en witte bloe men. Het waren de bomen van de dood. De kambodja's die alleen van dode mensen hielden en op het kerkhof thuis hoorden. Zoals bij het graf van haar grootmoeder. Wanneer het meisje met haar moeder het graf ging bezoeken, bleef ze op een afstandje van de grote wit marmeren steen met de blauwe aders waarop haar moeder bloemen legde, voor haar grootmoeder die onder de steen lag. Het meisje kreeg het er benauwd van. Ze stond heel stil. Klaar om weg te hollen wanneer het begon te waaien en de bomen de roze en witte bloemen over haar zouden uit strooien. De bomen die naar haar wezen, haar naam riepen. Ze bleef stil van angst. Tot ze begreep dat het haar moeder was die geroepen had. 'Kijk eens wat een mooie vogel. Rode veertjes op zijn borst.' De kleur van bloed, dacht het meisje. Zwijgend liep ze met haar moeder naar de uitgang van het kerkhof, waar de straat was en de man die és gossok verkocht. Stokken waaraan rondom schaafijs Weefde in roze en groene stroop gedompeld. Ze zagen er heer lijk uit, maar ze kreeg ze niet. Nooit. 'Het is vies om van de straat te eten', zei haar moeder. 'Er zit stof op en vliegenpoep.' Thuis stond het eten onder bolle vliegendeksels. Dat hoorde zo. Vliegendeksels over het eten. En bakjes water onder de poten van de kast waar het eten in werd bewaard. Zodat de mieren die naar boven wil den Wimmen erin tuimelden en net zolang in het water spartelden tot ze verdronken waren. Het meisje keek er wel eens naar. Hoewel ze het eigenlijk afschuwelijk vond. Ze zat op haar hurken bij de kast en stak af en toe haar vinger in het water om een mier er weer uit te helpen. Maar soms ook bleef ze stil zitten kijken hoe ze hun pootjes bewogen. Eerst vlug en heftig. En dan langzamer. Met grote tussenpozen tot ze hele maal stil werden. Het is gemeen, dacht ze, mieren moeten ook eten en vliegen ook. Al zeiden de mensen dat het ongedierte was. Anders dan andere dieren. Dieren die vernietigd moessQn De fl essen van 42

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2002 | | pagina 42