door Max van Balgooy
In overleg met de redactie van Moesson heb ih na enige aarzeling
aangeboden een stukje te schrijven over de Indonesische kruiden.
Dit als vervolg op de serie Onze vruchten in Moesson van mei, juni
en juli 2001. Die aarzeling is het gevolg van het feit dat ik,
ondanks enthousiast gestuntel in de k euken, niet a lie
Indonesische kruiden en hun toepassing ken. Mijn b elangstelllng
voor kok en is overigens pas in mijn studententijd ontstaan. Als
kind werd ik met kracht uit de keuken geweerd omdat ik nogal
eens mertjon bij het vuur gooide waardoor de pannen zo prachtig
opsprongen. Ook zat ik met mijn handen in de smoor, babi pang-
gang en ajam opor en andere lekkernijen, waarna ik mijn vingers
aan mijn haar afveegde. De straf die op deze vergrijpen volgde
accepteerde ik blijmoedig.
huphorniaceae Wollsmelkachtig'en)
Aleurites moluccana,
Kemiri (I), Candlenut (E)
Boom tot 30 meter hoog met grote enkelvoudige
bladeren bedekt met witte sterharen. De vrucht is 5 cm
in doorsnee en bevat 1 a 2 olierijke zaden. Oorspronkelijk kwam de soort
ergens in het Maleise gebied voor, maar is door de mens wijd verbreid en is
vaak verwilderd, zoals op Hawaii. De zaden worden zowel in groentegerech
ten (sayur lodeh), maar vooral in vleesschotels (rendang, opor) gebruikt.
Een goed maar duur alternatief is de Macadarnnoot (Macadamia ternifolia).
moessQn
Onz;e «ruiden
22