edurende 211 dagen op zee
had de ene wacht de andere
opgevolgd zonder opmerkelij
ke gebeurtenissen. De omstandigheden
waren gunstig deze nacht; de wind woei
onregelmatig vanuit het zuidwesten, en
omdat er geen tekenen van storm of
plotseling onweer waren, kon men dit
bijna volmaakt zeilweer noemen. Het
schip was geheel in orde, en de positie
die Jacobz. op het middaguur had bere
kend, plaatste de Batavia op negenhon
derd kilometerafstand van alle land,
voorzover bekend. De mannen van de
wacht hadden geen reden tot speciale
waakzaamheid, en omdat er weinig of
geen echt werk te doen viel, konden op
zijn minst enkele van hen wat praten en
uitrusten. Jacobsz. zelf stond over zee uit
te kijken vanaf een waarnemingspost op
het bovendek. Een uitkijk zat naast hem,
en de stuurman bevond zich vlak onder
de waarnemingspost van de schipper.
Even over drieën, de tijd waarop de
waakzaamheid van de bemanning een
dieptepunt had bereikt, begon de uitkijk,
Hans Bosschieter, als eerste te vermoe
den dat alles niet helemaal in orde was.
Vanaf zijn positie hoog op het achter
schip zag de zeeman iets wat leek op
kolkend water, recht vooruit. Turend in
de nacht meende Bosschieter een massa
schuim te zien, alsof de branding brak
op een onzichtbaar rif. Hij wendde zich
tot de schipper om bevestiging, maar
Jacobz. was het niet met hem eens. Deze
hield vol dat de dunne witte streep aan
de horizon niets anders was dan het
maanlicht dat op de golven danste. De
schipper vertrouwde op zijn eigen oor
deel en hij hield de Batavia op koers,
met volle zeilen.
Toen het schip op het rif liep, gebeurde
dat dus in volle vaart. Met enorm ge
druis spietste de Batavia zich vast op het
halfverborgen rif dat op zijn koers lag.
Bij de eerste botsing werd het roer half
afgescheurd door een uitloper van het
koraal, drieënhalve meter onder de
oppervlakte; een ogenblik later sloeg de
boeg van het schip op het rif zelf. De
Batavia was een zwaar schip, maar de
vaart van het schip was zo groot dat het
omhoogschoot uit het water; het voorste
gedeelte schoof over de eerste paar
meter van het obstakel, met een luid
gekraak van verbrijzelde rotsen en ver
splinterend hout. Het hele schip loeide
terwijl scherven koraal in de zijden prik
ten, en de romp beefde van de klap.
Aan dek werden Jacobz. en Bosschieter
en de andere mannen van de nacht
wacht naar links gesmeten, en ze gleden
tegen de zijkant en de reling terwijl het
schip zicht in het rif boorde. Beneden, in
de donkere en volle leefruimten, viel de
rest van de passagiers en bemanning van
het schip, in totaal zo'n 270 personen,
uit hun hangmatten en slaapmatten neer
op het dek. Lampen en vaten, servies
goed en losgeslagen kabels regenden op
hun hoofden, en in een mum van tijd
was het ordelijke, slapende schip veran
derd in een nachtzwart pandemonium.
Binnen enkele seconden kwam de
Batavia schokkend tot stilstand. De geul
die het schip in het koraal had gegroefd,
drukte het achterschip neer in het water
en verwrong de romp onder een onna
tuurlijke hoek, als een menselijk lichaam
dat door een val was gebroken. Het
lawaai van de eerste botsing galmde weg
in de duisternis, en werd vervangen door
het gebrul van golven die tegen de romp
sloegen en de kreten van angst en paniek
van onder in het schip.
De opperkoopman verscheen als eerste
aan dek. Pelsaert had half in slaap in zijn
hut in het achterschip gelegen, slechts een
meter verwijderd van de plek waar
Jacobz. en Bosschieter hadden gestaan,
en de dreun van de botsing had hem uit
zijn bed geslingerd. Hij kwam overeind
en haastte zich, nog in nachtgewaad, naar
boven om te zien wat er was gebeurd.
Het schip bleek één grote chaos. De
Batavia helde over naar bakboord, en de
balken schudden onder de herhaalde
aanslagen van de golven die onder het
achterschip drongen en de bodem drei
gend over het koraal lieten schuren. Een
koude nevel van zilte druppels - opge
worpen door de golfslag tegen de romp -
hing overal rondom het schip, en de
wind geselde het schuim over de dekken
en tot in de gezichten van de halfnaakte
mannen en vrouwen die inmiddels uit
de ruimen omhoog kwamen door de lui
ken, zodat ze doorweekt en half verblind
raakten.
Pelsaert vocht zich een weg naar het
halfdek. Daar was de schipper nog - hij
schreeuwde bevelen naar zijn beman
ningsleden. Zelfs de opperkoopman, die
maar weinig van de zee wist, begreep
onmiddellijk dat de situatie ernstig was.
'Wat heb je gedaan?' schreeuwde hij
naar Jacobz. over het gedruis heen. 'Nu
heb je door je roekeloze onvoorzichtig
heid een strop om onze nekken gelegd.'
De positie van de Batavia was inder
daad hopeloos. Niet alleen zat het schip
vast op het rif - ook de tien grote zeilen
hingen nog aan de masten, zodat het
steeds steviger vastgeklemd werd. Het
hout van de boeg was verbrijzeld bij de
botsing, en hoewel er nog geen ernstige
lekken in het ruim waren, leek het kreu
nen van de romp erop te wijzen dat de
naden elk moment konden barsten. En
het ergst van alles was: dat ze niet wis
ten waar ze waren. De Batavia was -
althans volgens Jacobz. - ver verwijderd
van elke bekende ondiepte of kust.
Geen van de andere scheepsofficieren
had reden gehad de schattingen van de
kapitein aangaande hun positie in twijfel
te trekken. Dus had niemand ook maar
een flauw idee waar ze waren, waar ze
tegenop waren gevaren, en wat de aard
en omvang waren van de ondiepten
waarin ze verzeild waren geraakt.
De stormachtige zuidwestenwind gesel
de de golven om hen heen, en de maan
was bijna ondergegaan, maar ze gingen
aan het werk in een poging het schip te
redden. Het eerste wat ze moesten doen,
was de druk op de romp verminderen.
Matrozen werden de masten in gestuurd
om de meer dan achthonderd vierkante
meter zeil op te rollen, terwijl daaronder,
op het kanonnendek, de bootsman en
zijn mannen heen en weer renden en de
rest van de bemanning opriepen het
schip lichter te maken door vrijwel alles
wat niet vastgespijkerd zat overboord te
zetten. Ze hadden zwepen van geteerd
touw om de rug te geselen van ieder die
zich aan zijn plicht onttrok, maar die
hoefden ze nauwelijks te gebruiken. Elke
zeeman aan boord wist dat hij zonder
deze dringende ingreep misschien nooit
meer het daglicht zou zien.
De kanonniers van de Batavia grepen
bijlen en hakten in op de kabels waar-