van Vakgenoten beschouwen Jr. Max van Balgooy (Poerbahngga, Q32) als Je grootste kenner ter were/J van planten uit het hele gehieJ van InJonesië, Maleisië, Papua, Je Bi/ippijnen, Brunei en Singapore. Afgelopen jaar puhliceerJe Van Balgooy het JerJe en laatste Jee! Malesian seeJ plants. Ben buitengewoon waarJevol naslag werk, om Jat Van Balgooy Je enige is Jie Je kennis bezit om een Jergelijk stanJaarJwerk samen te stellen. Hoe suc cesvol ook op zijn eigen vakgebieJ, Max van Balgooy schrijft voor Moesson graag een serie over Onze kruiJen. Deze maanJ Jee! twee. door Max van Balgooy De serie over de Indonesische kruiden is een vervolg op Onze vruchten in Moesson van mei, juni en juli 2001. In navolging van het vruchtenverhaal behandel ik, zonder volledigheid na te streven, de kruiden alfabetisch per familie. Naast de wetenschappelijke naam probeer ik, zover bekend, de Indonesische (I), Nederlandse (N) en Engelse (E) naam te vermelden. Bij elke soort komt een korte beschrijving, herkomst van de soort en welk deel waarvoor wordt gebruikt. De meeste illustraties zijn afkomstig uit: J.J. Ochse R.C. Bakhuizen van den Brink: Vegetables of the Dutch East Indies. (Amsterdam: Asher, 1980) en C.C. de Guzman J.S. Siemonsma (ed.): Prosea 13: Spices. (Wageningen: PUDOC, 1999). Ik dank de Stichting Prosea voor de toestemming tot het reproduceren van illustraties uit Prosea publicaties. Voor geografische begrippen, botanische termen en naamgeving, verwijs ik naar bovengenoemd verhaal over Onze vruch ten. Lauraceae (Laurieracntigen) Cinnamomum, Kayu manis (I), Kaneel (N), Cinnamon (E) De bast van enkele soorten van dit geslacht leveren in gedroogde vorm de bekende kaneelstokjes op. Het zijn bomen tot 15 meter hoog met enkelvoudige tegen overstaande drie nervige blade ren. De populairste soorten zijn C. verum (oorspronkelijk India en Ceylon) en C. burmannii (Malesia)Wordt meer in gebak dan bij het koken gebruikt; onmisbaar in bijvoorbeeld zwart zuur. Uit: Prosea moessQn )nze 1 e Rruiaen icl 30

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2002 | | pagina 30