afleiding in zo'n situatie een goede
strategie. 'Ach,' zei ze dan tegen mij,
'neem een vrucht, dat is tenminste
gezond'.
De zwijgzaamheid van mijn groot
moeder en mijn moeder is opmerke
lijk. Zij komen uit een familie die de
kunst van het converseren heel goed
verstaat. Bijna alle zussen van mijn
grootmoeder hebben hun leven lang
met elkaar elk detail van de familie
becommentarieerd. Maar al die
woorden zeiden niets over wie zij
waren. In mijn kinderogen leken ze
zelfs zó uit hetzelfde hout gesneden,
dat het jaren heeft geduurd, voordat
ik ze uit elkaar kon houden.
De kinderen van mijn grootmoeder
vallen netjes in twee soorten uiteen:
drie praters en drie zwijgers. In de
hoogtijdagen van de selamatans, de
feestelijke bijeenkomsten waarop stee
vast minstens veertig mensen aten,
dronken en praatten in ordelijke
chaos, vielen hun onbewegelijke
gezichten ietwat uit de toon.
Vermoedelijk hadden zij het net zo
naar hun zin als de anderen, maar
zeker weet ik dat niet. Na al die jaren
heb ik nog steeds moeite met hun
stille pokerfaces. Het is een vorm van
zwijgen die ik alleen ken van het
Indische deel van mijn familie en her
ken bij mensen met eenzelfde achter
grond. Indisch zwijgen is mij
vertrouwd en vreemd tegelijk. Ik ken
het goed genoeg om me erbij thuis te
voelen, maar het sluit me ook buiten,
omdat ik het niet kan.
Als mijn grootmoeder kwam logeren,
bracht haar kookkunst nieuwe geuren
in huis. De sfeer bleef hetzelfde. Mijn
moeder en grootmoeder hadden een
zelfde manier van doen. Zij leken niet
alleen in hun zwijgzaamheid op
elkaar, ze bewogen ook op dezelfde
manier: geruisloos.
Mijn grootouders van vaderszijde
maakten zoveel lawaai dat hun aan
wezigheid de luchtdruk in huis leek te
veranderen. Want hoe praatgraag en
druk mijn Indische familie ook kan
zijn, vergeleken bij 'de Hollanders'
gaat zij fluisterend door het leven.
Grootvader Timmerije zei altijd pre
cies wat hij dacht. Enkele jaren voor
het begin van de Tweede
Wereldoorlog verhuisden mijn groot
ouders van de Achterhoek naar
Amsterdam. 'Er is maar één Mokum
en dat is Lochem,' zei opa altijd. Hij
heeft nooit echt kunnen wennen aan
de stadse manieren.
Mijn Lochemse grootvader sprak niet
zoals gewone mensen. Hij was door
gaans zo geporteerd van zijn eigen
meningen dat hij die met luider stem
debiteerde. En hij was niet de enige
die het belangrijk vond om gehoord
te worden. Zijn kinderen, mijn tantes
en mijn vader, dachten er net zo over.
Tijdens familiebijeenkomsten in hun
huis, recht tegenover de toenmalige
sjoel aan de Amsterdamse Lekstraat,
schreeuwde iedereen zo hard hij kon
teneinde de ander te overstemmen.
Dat hoorde zo en dat was gezellig.
Tijdens de jaarwisseling, die wij
onveranderd bij hen doorbrachten,
mochten alleen volwassenen en oude
re neven en nichten naar buiten met
vuurwerk. Ter compensatie nam mijn
opa de kleintjes mee naar de veranda,
waar ze met kletsende deksels en pol
lepels op de asemmer zoveel lawaai
mochten maken als ze konden.
Jarenlang was dat voor mij het top
punt van vreugde.
Mijn moeder vindt lawaai maken niet
passend. Mijn vader vindt dat je de
dingen, alle dingen, met een goed
humeur en vol overtuiging moet
doen. In zijn visie dienen activiteiten
derhalve gepaard te gaan met een
flinke hoeveelheid geluid, of, zoals hij
dat noemt, 'bibberend hard'. Mijn
ouders zijn het niet vaak met elkaar
eens.
Dat laten zij blijken door eikaars
argumenten te becommentariëren.
Vooral daardoor leerden mijn twee
broers en ik dat er een verschil
bestaat tussen 'het Indische' en 'het
Hollandse'. Hun ideeën over hoe de
wereld in elkaar zit en welke taken
mensen daarin hebben, liggen mijlen
ver uit elkaar. Zij noemen dat cul
tuurverschil. Vaak is dat ook zo. Maar
minstens zo vaak zijn ze het gewoon
niet met elkaar eens en vertikken ze
het om water bij de wijn te doen. Die
patstelling noemen ze dan cultuur.
Op 23 mei spreekt
Anneloes Timmerije in
het Indisch Huis.
Voor reserveringen:
Op 21 juni geeft Anneloes 'iÏïajvJ.
een lezing in het Bibit ^:lR
theater op de Pasar
Malam Besar. Op de Pasar
Malam Besar zal ze signeren
bij de stand van Van Stockum.
070-346 26 16.
46 ste jaargang - nummer 11 - mei 2002
37