De g'ètèRmatrozen
ÉT v 1»
I
POIRRIE'S
PEBÏKELEH
Wie ooit aan de oever van de
Moesi, Lematang of een andere,
al dan niet snelle Zuid-
Sumatraanse vliet heeft gestaan,
moet de lange bamboe-trans-
portvlotten hebben zien passe
ren. Die enorme vaartuigen
genoten destijds een grote
bekendheid, terwijl de beman
ningen nauwelijks aan bod kwa
men. Maar zo wilden ze het ook,
want bescheiden als ze waren,
zochten ze nooit de publiciteit.
Het is daarom dat ik graag een
lans voor ze breek.
Rafters van nu hoeven zich niet op te
winden als ik beweer dat ze zich niet
kunnen meten met de bemanning van
zo'n bamboevlot. Het is nu eenmaal zo
dat die mannen onder de belabberdste
omstandigheden en met de primitiefste
hulpmiddelen hun taak volbrachten,
dag-in dag-uit en zowel in de droge als
natte moesson. Ze hadden ook geen
stoere helmen en kleurige zwemvesten
nodig om zich te beschermen of op te
vallen. Ze bleven gewoon wie ze waren:
eenvoudige, door weer en wind gelooi
de kerels, die hun mannetje stonden op
de soms weken durende tochten over
de van zandbanken, draaikolken, kroko
dillen en ander gespuis vergeven rivie
ren. Het waren met recht allround
wildwaterrafters van het zuiverste
water.
Bijbaantje
Stroomafwaarts varend was zo'n vlot,
gètèk of rakit meestal beladen met vele
honderden tandoeks pisang. Door zijn
rechthoekige belading leek hij wel wat op
een monitor, de voorganger van de
pantserkruiser uit de Eerste
Wereldoorlog. Stroomopwaarts hadden
ze soms retourvracht, maar meestal
waren ze dan leeg. Het kwam echter
regelmatig voor dat men op de plaats
van bestemming bouwmateriaal nodig
had. Dan werden pisang én vlot ver
kocht en keerde de bemanning per
spoor, autobus, grobak of prauw huis
waarts. Flansten ze een nieuw vlot in
elkaar en werd daarmee de draad weer
opgepakt. Niet verwonderlijk is het dat
veel van deze doorgaans onderbetaalde,
tot het puikje van de rivierscheepvaart
behorende zoetwatermatrozen een extra
zakcentje bijverdienden met smokkelen.
Ik spreek over de direct naoorlogse tijd,
toen er niks op de winkelschappen lag,
en toen men bijvoorbeeld in Palembang
en omstreken een koninkrijk gaf voor
een half ons Kasoei-peper en menig
bruidje dolgelukkig was met een bruids
jurk van parachutezijde. Hoewel ze daar
mee de wet overtraden, strekte het
smokkelen die mannen tot eer, want ze
brachten binnen wat anderen niet bin
nen konden of durfden brengen, maar
waar velen naar zaten te smachten.
Bovendien was het maar een bijbaantje
en bleven ze in de eerste plaats gètèk
matroos.
Adembenemend was het, zoals die man
nen hun zwaar beladen vlotten met de
stroom mee naar hun bestemming joe
gen. Zelfs de onnozelste landrot begreep
dat het een bijna onmogelijke opgave was
om de nergens aangegeven vaargeul te
vinden en te blijven volgen. Maar de
mannen klaarden de klus, en wel met
niks anders dan mankracht en vaardig
heid. Het ene eind van de meterslange
vaarboom op een zelfgemaakt stootkus
sentje in de holte tussen schouder en
sleutelbeen verankerd en het andere eind
op de rivierbodem gepriemd, liepen ze
blootsvoets en met de tenen naar buiten
gekeerd over het jaagpad dat gevormd
werd door de buitenste bamboe of hoog
stens twee buitenste bamboes van het
vlot. Dat deden ze van voor naar achter
en uit alle macht duwend, om bij de ach
terplecht aangekomen rechtsomkeert te
maken en freewheelend terug te lopen
naar de boeg. De vaarboom sleepten ze
dan door het water met zich mee. Deze
vaak zingend uitgevoerde handelingen
waren in handen van twee man, de
stuurboord- en de bakboordduwer.
Die twee liepen niet gelijk op en gaven
het vlot om beurten een vloeiende, lange
'push'. Dit waarborgde een strakke
koers, die zonodig in een handomdraai
kon worden bijgesteld door een van
beide, elkaar overlappende pushes naar
behoeven in te korten of te verlengen.
Voor de fijnere koerscorrecties zorgde de
gezagvoerder-tevens-roerganger, die op
het achterdek een soort handroer han
teerde. Wat me trouwens steeds weer
verbaasde, was dat de lading beide
duwers verhinderde om elkaar te zien,
maar ze desondanks er telkens in slaag
den om elkaar op het eigen jaagpad en
ter hoogte van het middendek te passe
ren. In dat onnavolgbaar precieze
samenspel sjouwden ze onverstoorbaar
heen en weer. Met soms een heftige
reactie, wanneer ze door hun drukke
bezigheden de zwarte rookpluim van de
beruchte dubbeldeks Moesi-hekwieler
over het hoofd hadden gezien. Dan werd
de perfecte, van generatie op generatie
doorgegeven kunst van vlotbehandeling
danig op de proef gesteld en kon je
getuige zijn van een schitterend schouw
spel.
moessQn
Ramkoers
8